Voorpagina Maatschappelijk

Morele Metataal

Afgelopen vrijdag was ik bij een debat over ‘moslimjongeren’ op de Universiteit Leiden. Het debat werd georganiseerd door de MIV Jongerencommissie in samenwerking met Islam & Burgerschap.

Het debat ging over moslimjongeren, de beeldvorming, hun rol in de samenleving en de toekomstverwachtingen. Er werd over een aantal stellingen gediscussieerd onder leiding van de prof. van Koningsveld.

Aan het eind van het debat, tijdens de publieksdiscussie, werd er gesproken over de behoefte aan een morele metataal om meer begrip en betrokkenheid (sense of belonging) tussen mensen met verschillende overtuigingen te bevorderen.

Het door prof. van Koningsveld geopperde concept van metataal deed me eerst denken aan Paul Cliteur’s oproep om een ‘Moreel Esperanto’ te ontwikkelen.

Ik maakte tijdens de publieksdiscussie duidelijk dat ik vind dat een morele metataal niet losgekoppeld moet worden van de theologische discours binnen de religieuze gemeenschappen. Het is goed en zelfs wenselijk dat religieuze mensen zich een taal eigen gaan maken die de andersgelovige ook verstaat. Tegelijkertijd moet men de ‘eigen taal’ niet vergeten, omdat deze onderdeel is van de eigen identiteit. Bovendien valt er weinig te vertalen als men de eigen taal niet (meer) kent.

Om een voorbeeld te geven: Als Hassan op zijn werk zegt dat liefdadigheid goed is omdat dat moet van de Koran of de Profeet, dan is de kans klein dat dit bij (niet-moslim) Hans veel begrip zal opwekken. Maakt Hassan echter een vertaalslag en zegt hij dat in de Islam de menselijkheid voorop staat en dat liefdadigheid daar een onderdeel van is, dan is de kans op begrip ineens vele malen groter.

In die zin kan ik wel meegaan in het idee van een metataal waarin het gemeenschappelijke, de universele normen en waarden, benadrukt wordt. Ik heb echter een aantal kanttekeningen.

Ten eerste moet het niet de bedoeling zijn dat de religieus geïnspireerde mens zijn drive niet meer durft te uiten, uit angst voor onbegrip. Als miljoenen mensen het idee hebben dat er niets goeds uit de islam kan komen, moet dat juist een extra reden zijn voor de miljoenen welwillende moslims hun inspiratie te benadrukken. Moslims moeten hun door extremisten gegijzelde religie terugclaimen.

Ten tweede lijkt het me ongezond als men thuis, in de kerk of moskee taal A spreekt en daarbuiten een totaal andere taal B. Vooral als men de link niet ziet tussen taal A en taal B, kan dat tot verwarring leiden.

Tijdens het publieksdebat gaf een mevrouw aan dat ze liever had dat religieuze mensen vaker zeggen: "Het is mijn mening…" in plaats van "Ik mag dit niet van mijn geloof." Ik denk dat zo’n gedwongen seculiere houding onwenselijk is. Als Femke aan Fatma vraagt waarom ze niet een borreltje meedrinkt, moet Fatma er eerlijk voor uit durven komen dat ze dit uit religieuze overtuiging doet en moet die overtuiging niet onder stoelen of banken schuiven, omdat het een onderdeel is van haar identiteit.

Ten derde zijn er mensen, vooral vanuit de atheïstische hoek, die een totaal ander doel zien weggelegd voor een metataal. De religieuze mens zou zijn eigen morele taal moeten vergeten en moeten assimileren in een nieuwe morele metataal. Paul Cliteur bijvoorbeeld heeft met zijn ‘Moreel Esperanto’ niet als doel om bruggen te slaan tussen verschillende religieuze en niet-religieuze gemeenschappen. Het doel van ‘Moreel Esperanto’ is volgens hem de ontwikkeling van een autonome ethiek, volledig losgekoppeld van religie.

Ik ben het met Cliteur eens dat religies geen monopolie op de ethiek (mogen) hebben. Niet-religieuze mensen kunnen minstens zo moreel zijn als religieuze mensen en het Humanisme is een voorbeeld van een stroming die zich beroept op een seculiere ethiek. Cliteur gaat echter een stap verder. De ethiek van religies zou verderfelijk zijn, omdat deze de verantwoordelijkheid buiten de mens zet. In deze analyse maakt hij naar mijn inziens enkele denkfouten.

Ten eerste, een individu die de verantwoordelijkheid bij zichzelf zoekt kan nog steeds tot verderfelijke acties komen. Verderf in je eigen naam is niet meer of minder erg dan verderf in iets of andermans naam. ‘Iemand anders de schuld geven’ is bovendien misschien wel het oudste excuus dat er is. Het zit kennelijk erg diep in het aard van het ‘beestje’. Als je God wegneemt als mogelijke zondebok is de mens creatief genoeg om een andere zondebok te vinden of desnoods te verzinnen.

Ten tweede had Paul Cliteur de wereldreligies beter moeten bestuderen. Deze leren immers dat ieder individu verantwoordelijk is voor haar eigen daden. God en ‘het morele’ vallen in de religieuze tradities samen. Natuurlijk zijn er ook momenten dat ze lijken te botsen, zoals bij de polio-epidemie in de Bijbelgordel duidelijk werd. De oplossing is dan niet om religie of de religieuze ethiek compleet overboord te gooien. Dat is te simplistisch en onrealistisch. De oplossing zit hem in het aan de orde stellen van bepaalde interpretaties, door middel van discussies over de praktische zaken waar het om gaat. Het ultieme wapen tegen dogmatisme en religieus extremisme is de betreffende mensen confronteren met het verschil tussen inhumane praktijken en de theoretisch humane essentie van de betreffende religie.

In zijn naïeve redenaties komt Cliteur tevens tot de conclusie dat ‘Moreel Esperanto’ religieus-terrorisme zou kunnen voorkomen! Alsof een terrorist door een verandering van taal belemmerd zou kunnen worden om zijn diepere drijfveren te volgen? Wat Cliteur doet is het paard achter de wagen spannen. Het is niet de taal die dingen veroorzaakt in de mens. Taal wordt er slechts bij gehaald om dingen te verklaren of te rechtvaardigen!

Samengevat ben ik een voorstander van een morele metataal als daarmee niet bedoeld wordt dat de ethiek ontworteld moet worden uit de tradities. Een losgekoppelde ‘Moreel Esperanto’ vind ik echter om bovengenoemde redenen niet wenselijk. De ambities van Moreel Esperanto zijn bovendien niet realistisch. Het gebruik van Moreel Esperanto zal net als het gebruik van het echte Esperanto niet verder reiken dan een elite clubje.

Kamel Essabane is het stilste jongetje van de klas dat toch begon te praten en zijn klasgenoten soms hard aan het lachen wist te maken. Hij overwon zijn angsten en maakte van praten voor groepen zijn beroep. Doordeweeks loopt hij met de pet op van docent islamitische godsdienst rond op een hogeschool en voorziet hij tevens diverse scholen van advies als onderwijsbegeleider identiteit en levensbeschouwing. Ook vertelt hij soms filosofische verhalen aan het Fahm Instituut. Af en toe plaatst hij vanachter zijn laptop in alle stilte een ernstige tekst op het net. Misschien dat iemand het leest.

Lees andere stukken van Kamel