Voorpagina Algemeen, Maatschappelijk

De jongen met de kuiltjes

Een trein flitst voorbij. Ik kan het me nog goed herinneren.

***

De wind joeg onder muzikale begeleiding van een scherp gejank, vijandige stoten tegen mijn sidderende ramen. Op het moment dat de stad in de nachtrust verzonken was en de sterrenhemel onder een grijze wolkendeken leek te slapen, ging de telefoon over. Hoewel het nummer was afgeschermd en het tijdstip een onheilspellende boodschap aankondigde, hoopte ik op het beste. Maar hoezeer ik ook probeerde om het ritme van mijn hart te temmen; ik kon niet verhoeden dat de adrenaline mijn lichaam overmeesterde en ik in een gezwind tijdsbestek bij mijn mobieltje was.

Op mijn weg ernaartoe kon ik evenmin voorkomen dat ik me liet meeslepen naar het universum van mijn verbeelding. Ik liet mezelf geloven dat het hoogstwaarschijnlijk een dronkaard was die het nodig vond om zijn hart te luchten en ongewild een verkeerd nummer intoetste. Mijn nummer. Na het opnemen van de telefoon bleek al snel dat er zich aan de andere kant van de lijn een vertrouwde stem bevond. Hij kwam me bekend voor, maar het tijdstip en het braken van zijn stem beklemden mijn scherpte. Hij klonk angstig, verward én mijn inspanningen om hem tot kalmte te bedaren leken niet te worden beantwoord. Niet omdat hij niet wilde, maar simpelweg omdat hij verlamd was door een dosis nervositeit die zijn spraakvermogen deed sputteren.

“Het werd langzamerhand duidelijk dat de schim die door een lome angst werd gedicteerd, dichter bij me stond dan ik ooit had durven hopen”

Ik trachtte zijn halve zinnen in overeenstemming te brengen met hele waarheden en kwam tot de conclusie dat hem iets vreselijks was overkomen. Ongetwijfeld. Een schakering aan kwellingen. Dat kon niet anders. Zijn neven in Marokko waren er bij betrokken. Lang geleden. Niemand was te vertrouwen. Niemand. Want hij werd afgeluisterd. Overal. Uitgerekend ik moest hem helpen. En snel. Maar wie was hij? Het werd langzamerhand duidelijk dat de schim die door een lome angst werd gedicteerd, dichter bij me stond dan ik ooit had durven hopen. Ik was zijn broer. En hij mijn broertje, negentien jaar geleden geboren met de naam Kamal.

Het moment van herkenning instigeerde in een flitsend tempo de verzameling kostbare herinneringen en zeulde me mee naar het koninkrijk van mijn gedachten, een plek waar alleen bevoorrechte memoires werden toegelaten. Kamal. Een lange tijd de benjamin van het gezin. De jongen met de aandoenlijke kuiltjes in de wangen. De jongen waarvan een bescheiden glimlach genoeg was om het huis te vervullen met een betoverend genoegen. Een aura waartegen zelfs de verrukkelijke geuren van mijn moeders harira en vaders vers verbouwde muntbladeren het onderspit moesten delven.

“De jongen waarvan een bescheiden glimlach genoeg was om het huis te vervullen met een betoverend genoegen”

Zélfs de Nederlandse vriendinnen van mijn zus, die wij vanwege hun oneindige benen en scherpe decolletés maar al te graag over de vloer zagen komen, konden de virtuositeit van zijn verlegen uitstraling maar moeilijk weerstaan. Zij vingen maar al te graag een glimp op van één van de zeven schoonheden, zijn bekoorlijke wangen. Een jongen die altijd de kleinste was en zich zonder aarzelen, zelfs als er geen aanleiding toe was, moedig opwierp als chaperon van mijn zussen.

De tijd leek hem hiervoor jaren later te belonen; zijn puberteit compenseerde de achterstand in de groei. Hij kreeg, net als zijn broers, de reputatie van een fanatieke voetballer die zich niet schaamde om zijn fantasie de vrije loop te laten én standvastig onder de naam van een bekende Marokkaanse voetballer het trapveldje te betreden. Kamal was een bevlogen leerling die gebrand was na de MAVO door te studeren zodat hij niet in de donkere schaduwen van zijn broers, maar in de inspirerende voetsporen van zijn zus kon treden  – die slechts één jaar eerder op de wereld kwam en nu al bijna de HAVO had afgerond.

“Een aura waartegen zelfs de verrukkelijke geuren van mijn moeders harira en vaders vers verbouwde muntbladeren het onderspit moesten delven”

Hij was een begenadigde spaarder en wierp elke cent in zijn zelf ontworpen spaarpot, ook al wist hij dat zijn broers deze in schaarse tijden regelmatig bezochten. Hoe dan ook, hij zou er later de bruidsschat van betalen. Want zo zei hij: ‘Die Marokkaanse vrouwen van tegenwoordig, die zijn haast onbetaalbaar’. Kamal ontwikkelde zich tot een aantrekkelijke jongen, alles behalve onzeker, gezegend met mooie krullen die zo donker waren als het aanzien van de nachtelijke zee. Hij werd veel te vroeg populair bij de meisjes die zijn kuiltjes en retorische begaafdheid maar moeilijk konden weerstaan. Dat was Kamal, ja. Maar hij was nog veel meer. Hij was helaas nog veel meer.

“Gezegend met mooie krullen die zo donker waren als het aanzien van de nachtelijke zee”

Hoe erg ik ook trachtte om de jongere herinneringen uit het priemende hoofdstuk te onderdrukken, het lukte me niet. Ik was ze liever kwijt dan rijk, maar ze stonden als jeukende brandmerken in mijn geheugen gegrift. Het waren namelijk dezelfde herinneringen die zijn moeizame relatie met de werkelijkheid inluidde. Het begon toen hij onverhoeds de lusten van het nachtleven ontdekte en zich als een van de weinigen tegen mijn vaders autoriteit begon te verzetten. Ik weet nog goed dat zijn humeur agressieve kenmerken begon aan te nemen tégen de persoon die hij het meest lief had, onze moeder. Zij had die nacht ervoor namelijk zonder vertwijfeling zijn sigaretten door het toilet gespoeld, uit angst dat pa erachter zou komen. Hoewel hij enkele minuten later op zijn knieën ging, spuit betuigde en zweerde dat dergelijke uitbarstingen niet meer zouden voorkomen, vermoedde ik al dat het een van zijn eerste getuigenissen was die niet met de realiteit zou stroken.

Ik weet nog goed dat ik hem op een laat tijdstip in de flegmatieke straten aantrof, gewapend met een brandende sigaret in zijn rechterhand, en ferme verhalen zag uitwisselen met zijn vrienden. Leeftijdsgenoten die, anders dan Kamal, geveld waren door een slechte jeugd. Ik beschouwde ze als verloren zielen die hem bij het geringste de rug zouden toekeren. Een oordeel dat ik tot rechtvaardiging proclameerde om hem in gezelschap van zijn zogenaamde makkers op een klap in het gezicht te trakteren. Het was een onderwerping aan de macht van dé oudere broer, waarvan er nog vele zouden volgen. Tot mijn spijt.

“Het waren namelijk dezelfde herinneringen die zijn moeizame relatie met de werkelijkheid inluidde”

Hij liet zich niet lang daarna meeslepen in het alcoholgebruik van de mensen die hij tot zijn kameraden rekende. Dat in combinatie met het moment dat ik voor het eerst een zakje marihuana in een moeilijk te traceren jaszak vond, behoorden misschien tot de grootste bevindingen die het vertrouwen in betere tijden tot een dieptepunt degradeerde. Zijn gezondheid ging tevens achteruit.  Ik kon niet wennen aan alle keren dat hij onder toeziend oog van de hele familie tegen de grond neerkletterde, badend in het zweet, met een hulpeloze blik, schuimbekkend trilde van angst. Toen ik hem zonder succes tot rust probeerde te bedaren op het moment dat hij van binnen om hulp leek te schreeuwen.

Epilepsie. Volgens anderen bezetenheid.

Ik weet nog goed dat ik hem voor de eerste keer tegen gedaantes zag praten die niet zichtbaar waren voor mijn blote oog.

Schizofrenie. Volgens anderen bezetenheid.

Ik weet nog goed dat we, ondanks protest van de ene helft van het gezin, in Marokko menig imam bezochten die met onverstaanbare verzen en vreemde kruiden hem probeerden te bevrijden uit het eenzame rijk dat hem op verre afstand hield van onze realiteit. Ik weet nog goed dat we, ondanks protest van de andere helft van het gezin, het ziekenhuis bezochten en wij hem medicijnen lieten slikken die hem transformeerde in een lethargische Kamal; een schim van de energieke jongen die hij ooit was. Het was het begin van het einde, dat ik van het geringste nog redding hoopte.

“Het was het begin van het einde, dat ik van het geringste nog redding hoopte”

Ik hoorde het scherpe gejank van de wind en de sidderende ramen weer. Want zijn stem uit het hier en nu ontwaakte mij uit vlucht die mij uit de realiteit deed ontsnappen. Ik werd me weer bewust van de mobiele telefoon die ik, harder dan nodig was, tegen mijn rechteroor drukte. Met een benauwde stem, die zijn gezondheidstoestand bovendien verraadde, stotterde hij dat hij me vertrouwde. Slechts mij. Ze zaten achter hem aan. Hij had niet veel tijd meer. Voordat hij het gesprek beëindigde, brak er een tragische stilte aan. Waarna de ingefluisterde woorden mij bereikte: dat hij van me hield. En als hij het leven opnieuw kon beginnen, zoals mij wilde zijn. Of ik zijn excuses wou doorgeven aan onze ouders. Het was het begin van een getuigenis die vermoedelijk tot een van zijn kwellingen behoorde.

Het waren de laatste woorden van de jongen, die ik lang geleden in de steek liet. Aan zijn lot overgelaten. Kamal, moegestreden, afgepeigerd én overgeleverd aan de willekeurige uitbarstingen van epilepsie, aan de latente stemmen van schizofrenie, verloor kansloos. Hij ging strijdend ten onder door voor de eerste keer te getuigen dat hij van me hield. Tevens de laatste keer. Want het waren zijn laatste woorden.

Zijn allerlaatste woorden. Voordat hij zich kort daarna voor een trein wierp. En aan het leven ontsnapte.

***

Ik kan het niet helpen. Elke keer als ik een trein zie. Dan flits het weer door me heen.

Abdelkarim. Voormalig hoofdredacteur van Wijblijvenhier.nl. Documentairemaker. Is geboren in de Zeeuwse contreien en wist al op vroege leeftijd dat het boerenleven niet voor hem was weggelegd. Hij besloot om zijn hooivork aan de wilgen te hangen, de koeien vaarwel te zeggen en zijn geluk te beproeven in Rotterdam. Hij studeerde Nieuwe Media aan de Universiteit van Amsterdam, was als journalist werkzaam bij de VARA, columnist voor KRO Hemelbestormers en Joop.nl, praat graag tegen vreemden, schaamt zich slechts voor zijn tenen en hoopt dat zijn levensmotto ooit de geschiedenisboeken ingaat: "Als je een geit een jurk cadeau geeft, weet je nooit wat er gebeurt"

Lees andere stukken van Abdelkarim