Voorpagina Algemeen

‘Ik weet niet waar u vandaan komt, maar in Nederland doen wij dit niet’

Het nationalistische discours, het geloof in de fictieve gemeenschap van ‘Nederlanders’ in ‘Nederland’, wordt in sociale praktijken gereproduceerd, ook door politiemedewerkers. Sterker nog, ik betoog dat de politie een performatief effect heeft op het stabiliseren en reproduceren van het verbeelde collectief van ‘Nederland’:

In de verte zien we [twee witte Nederlandse politiemedewerkers en ik] een auto fout geparkeerd staan met de bestuurder nog achter het stuur. De auto staat niet ‘een beetje’ fout geparkeerd; de helft van de wagen bevindt zich op het voetgangerspad. We rijden naar de auto en gaan er naast staan. In de auto zit een ‘niet-Nederlandse’ man van rond de 50 jaar.

‘Meneer, u kunt hier zo niet staan’, zegt de politieagente. ‘Even doorrijden.’

De man schudt zijn hoofd, mompelt onverstaanbare woorden en zegt dan een aantal keer ‘nid Niederlants’.

‘U kunt hier niet staan, meneer, doorrijden.’

De agente maakt een gebaar waarmee ze lijkt te willen zeggen: ‘Auto weg’. Dan: ‘Begrijpt u mij, meneer?’ Dan dezelfde zin, maar met een hoger volume: ‘Begrijpt u mij?’

De man schudt nog steeds zijn hoofd en wijst nu hysterisch naar een willekeurige woning.
De agente maakt nu een ‘schiet op’-gebaar en begint aan zijn stuur te trekken. Dan begint ze te schreeuwen: ‘Meneer, ik weet niet waar u vandaan komt, maar in Nederland doen wij dit niet, zo gaat dat niet in Nederland meneer!’

In dit voorbeeld worden het nationalistische discours (territoriale ruimte, taal en etniciteit) en impliciet ook de machtsverhoudingen en normbeelden die daarin besloten liggen gereproduceerd. De agente wijst deze niet-Nederlandse man op de normatieve regels zoals die in Nederland gelden. De ‘wij’ heeft per definitie geen betrekking op de man, omdat hij nu eenmaal degene is die zijn auto fout geparkeerd heeft. Het belangrijkste is de toevoeging dat het ‘in Nederland niet zo gaat’.

Door duidelijk te maken dat ‘wij’ dit ‘in Nederland’ niet doen, construeert de politieagente etniciteit als een schijnbaar relevant gegeven in de situatie. Dit blijkt met name uit de zin: ‘Meneer, ik weet niet waar u vandaan komt, maar in Nederland doen wij dit niet, zo gaat dat niet in Nederland meneer.’ Daarmee onderscheidt de agente zichzelf van de man en reproduceert ze tevens de beelden van een groter ‘wij’ die kennelijk nooit verkeerd geparkeerd staat. Het moge duidelijk zijn dat ik geneigd ben te zeggen ‘wij’, witte Nederlanders.

Tijdens het veldwerk heb ik meerdere malen situaties meegemaakt waarin burgers van etnische minderheidsgroepen erop werden gewezen dat ‘het zo niet in Nederland werkt’ of dat ‘het in Nederland zo niet gaat’. Ook politiemedewerkers van etnische minderheidsgroepen gaven in interviews aan dat hun collega’s van de etnische meerderheid regelmatig dergelijke zinsneden gebruikten. Dat een vergelijkbaar discours werd toegepast in interacties met individuen van de etnische meerderheid heb ik geen enkele keer geobserveerd tijdens het veldwerk. De opmerking is ook out of context: een witte Nederlandse burger eraan herinneren dat die zich op Nederlands grondgebied bevindt heeft iets pleonastisch.

Laten we ons de volgende hypothetische situatie voorstellen: een witte Nederlandse politieagent zegt tegen een witte Nederlandse burger in de Amsterdamse wijk Oud-West, nadat de man door rood is gereden: ‘Ja meneer, ik weet niet waar u vandaan komt, maar zo doen wij dat in Nederland niet.’ Het onderscheid vervult geen enkele functie. Mijn argument is dat de op die manier gebruikte ‘wij’ impliciet verwijst naar ‘witte Nederlanders’. Al is het evenzeer mogelijk dat de ‘wij’ etnische minderheden wel degelijk insluit. De suggestie is daarom niet dat wijzijconstructies per definitie langs etnische lijnen lopen en als gevolg etnische minderheden a priori en categorisch zouden uitsluiten.

Door in interacties etniciteit, cultuur en religie te construeren worden dergelijke onderscheidingen (tijdelijk) relevant en leiden tot vormen van in- en uitsluiting. De onderscheidende principes creëren symbolische grenzen en configuraties van groepen waar individuen zich wel en niet mee identificeren.

Fragment uit Buiten Veiliger dan Binnen (2011). Sinan Çankaya wil vaker verhalen uit zijn etnografieën te delen. Voor een theoretische contextualisering van de gebeurtenissen moet je zijn boeken hebben. Volg hem op Twitter. Hier zijn website.

Dr. Sinan Çankaya heeft een bachelor in de culturele antropologie (Universiteit Utrecht), een master in conflict resolution (University of Bradford, cum laude) en is gepromoveerd in een onderzoek naar het in- en uitsluitingsproces van Turks-, Marokkaans- en Surinaams-Nederlandse politieagenten (Universiteit Tilburg). Hij werkte vijf jaar als adviseur, onderzoeker en trainer voor de politie Amsterdam-Amstelland. Sinan krijgt ‘s avonds regelmatig goede ingevingen en ideeën. ‘s Ochtend drinkt hij daardoor verplicht een espresso met een ristretto of roma capsule. Hij knakt verder graag zijn vingerkootjes, observeert nauwlettend anderen, luistert naar Damien Rice, Bonobo en Sıla, is heteroseksueel en ondertussen een middenklasser in de slechtste pracht/krachtwijk van Nederland. Hij is sceptisch over zelfobservatie en -reflectie. ‘Omdat mensen verhalenvertellers zijn’, heeft iemand hem ooit horen zeggen. Daaraan gerelateerd, soms waagt hij zich aan zijn grote droom: het schrijven van fictieverhalen. Ooit wil hij een filmscenario afronden. Zijn baard is zijn masker. Ook vindt hij die wel hip. Zodra mensen hem ‘taliban’ of ‘jezus’ noemen, neemt zijn baard enkele centimeters toe. Uit protest, denkt hij.

Lees andere stukken van Sinan