Voorpagina Algemeen

De reis naar mijn vaderland

Over een aantal weken breekt het hoogseizoen weer aan. Dan vertrekken de eerste vakantiegangers naar Noord-Afrika; de grote autotrek richting het warme zuiden. Een jaarlijks terugkerende cyclus voor veel Marokkaanse immigranten hier in Nederland. Tegenwoordig gaan veel mensen met het vliegtuig of zoals vele Marokkaanse moeders het noemen: met de ‘ijzeren vogel’. Door de lucht ben je er weliswaar in drie uurtjes, maar die paar uur door het luchtruim laten geen onvergetelijke herinneringen na. Het tijdperk van volgeladen busjes met gordijntjes en oranje zeil behoort tot het verleden. De jeugdherinneringen die ik heb overgehouden aan de duizenden kilometers door België, Frankrijk en Spanje zijn een niet uit te wissen herinnering van mijn jeugd geworden.

Een jaar lang keken we uit naar de zomervakantie. Mijn vader deed er alles aan om elk jaar te gaan. Soms werd het om de zomer want elk jaar was niet altijd te betalen. Moeder die maanden van tevoren alle markten afstruinde voor de cadeautjes, vader die elke dag onder de motorkap van de auto hing en de auto aan een grondige inspectie onderwierp en wij, de kinderen, wij spaarden weken van tevoren snoep, om die vervolgens onderweg te kunnen verorberen. Donald Ducks, puzzelboekjes en een walkman werden ook alvast veilig gesteld. De twee a drie daagse reis in de auto was een hoogtepunt in onze kinderjaren. Een dag van te voren werd de auto ingeladen en natuurlijk een licht ontvlambare vader als hij zag hoeveel koffers en tassen er naar buiten werden gebracht. “Denk je dat ik een vrachtcontainer heb?”, zei hij dan geïrriteerd tegen mijn moeder. Het was net een kat-en-muisspel. Als mijn vader even niet oplette, propte mijn moeder snel weer een tas achterin. Ik vond het als kleine jongen maar vreemd. We gingen op vakantie, maar namen tegelijkertijd onze hele inboedel mee. Een koelkast voor oma, een wasmachine voor oom Omar en een verroeste fiets voor kleine Mohammed die op de souk werkte. Alles ging het dak op en werd bedekt onder het bekende mooie oranje zeil.

Midden in de nacht werden we gewekt. Vader die alle belangrijke papieren, reisdocumenten en geld in zijn tasje stopte en moeder die in de keuken nog even snel de laatste hapjes klaarmaakte voor onderweg. De familieleden die met ons meereisden werden gebeld voor de laatste instructies, het gebed werd verricht en terwijl wij allemaal in de auto zaten te wachten deed mijn pa een laatste ronde door het huis, draaide de deur op slot en ging als een krijger achter het stuur zitten. Knuppel onder zijn voetenmatje, de smeekbede voor de reis werd opgezegd, en met een Bismillah vertrokken we in het holst van de nacht in de hoop duizenden kilometers verder te arriveren in het geboortedorp van mijn vader. Nog maar net van huis en het vakantiegevoel was al sterk aanwezig.

Bepakt en bezakt werd de kilometerslange reis in een colonne van 3 à 4 busjes afgelegd. Mijn ouders zaten voorin, mijn zusjes en ik achterin. We hadden allemaal een eigen plekje; ons eigen territorium dat we afbakenden daar op de achterbank. De reis door Nederland en België was een fluitje van een cent. De tragedie begon pas na Parijs. De enorme drukte op de weg, de hitte en het dubbelgevouwen zitten tussen de koelbox en de dozen met houdbare melk van de Aldi, en potten pindakaas wekte de nodige irritaties op. Hoofden plakten tegen het raam, benen staken aan alle kanten eruit, en af en toe een voet in je gezicht krijgen moest je maar op de koop toe nemen. Zingen, schreeuwen en slaan. Vader die driftige blikken afvuurde via de achteruitkijkspiegel, en moeder die af en toe een kneep naar achteren uitdeelde of op haar vinger beet en ons dreigde met het bekende pak slaag gebaar “wacht maar als we gaan stoppen”. Maar toch mocht dat de pret onderweg niet drukken.

De pitstops langs de wegen waren voor ons het leukst. We wisten niet hoe snel we uit onze beknelde posities moesten klimmen. Het was duwen, trekken en graaien naar onze slippers die ergens onder de tassen en dozen lagen. Bleek, bezweet en met een bos haren die alle kanten van de windstreken op wezen sprongen we als vogelverschrikkers één voor één uit de auto. Eindelijk bewegingsvrijheid! Moeders en dochters brachten een bezoekje aan de toiletten, wij speelden met een bal en alle mannen op de parkeerplaats zochten een beschut plekje op en gingen gezamenlijk het gebed verrichten; of je elkaar kende of niet kende. Allemaal zit je daar met hetzelfde stemmingsgevoel: de hunkering naar je vaderland.

Ondertussen werden er op een gasstelletje complete gerechten klaargemaakt, iedereen haalde zelfgemaakte hapjes tevoorschijn, en er werd gezellig met z’n allen op het gras gegeten, gedronken en gelachen; één grote picknick. De euforische stemming is overheersend en onbeschrijfelijk. Het gevoel van: straks ben ik weer in het land waar mijn hart ligt. Tegen de avond ging iedereen weer terug naar de auto om te rusten. Mijn moeder en zusjes sliepen in de auto. Mijn vader en ik sliepen in een slaapzak op de grond naast de auto. Een paar uur slapen en voor zonsopgang goed uitgerust weer koers zetten richting Almeria.

Ik heb diep respect voor de oudere ongeletterde mannen op leeftijd. Ze spreken alle talen en als heuse globetrotters zonder navigatiesysteem, mobiele telefoon of wegenkaart reden zij onberispelijk door Zuid-Europa. De Franse route national, péage en Spaanse autopistas kennen ze als hun broekzak. Sommigen zelfs de tolvrije binnendoor wegen. Het enige kompas dat zij hebben is genegenheid en liefde voor hun eindbestemming. Zij gingen niet op vakantie, maar zij gingen weer terug naar huis..

Als moderne nomaden trokken we van benzinepomp naar benzinepomp. Tegen het einde van de reis merk je echt dat iedereen steeds stiller wordt. De reis door Spanje was het zwaarst. De Spaanse zon, de hitte en natuurlijk de lange reis die je al had afgelegd zorgde voor vermoeidheid en irritaties daar in die kleine ruimte. De wegen waren ruig en mijn vader wilde liever niet in Spanje bivakkeren. Spanje werd aan één stuk door uitgereden. De enige airco die we hadden waren de ramen die we open konden draaien. Niemand is meer voor rede vatbaar en op een gegeven moment heb je het wel gehad met die kilometerslange wegen door het heuvelachtige Spanje. Na een poos ga je zelfs auto’s en inzittenden herkennen.

Maar wanneer we dan eindelijk de kust van Almeria bereikten vergat je alles. Het was altijd ontzettend druk bij de haven. Rijen ongeduldige vol beladen auto’s stonden te wachten, geïrriteerde douaniers die alles in goede banen probeerden te leiden en vrouwen en kinderen die de schaduw opzochten. Mijn vader parkeerde de auto en ik werd ter plekke beëdigd tot schildwacht. Ik hield de wacht bij de auto en hij ging de tickets voor de boot halen. Het wachten op de Spaanse kade en het turen over de blauwe zee bezorgt me altijd een warm gevoel. Uren later kwam mijn vader in zijn camel kleurige vissersvest en onafscheidelijke Miami vice pilotenbril op zijn neus als een ware gladiator terug naar zijn rijtuig. In de ene hand onze paspoorten en in de andere hand de tickets voor de boot. De held! Nog snel even wat eten en we konden ons klaar gaan maken voor de oversteek. De rest van de reis was nu een peulenschil.

Het tijdperk van volgeladen busjes met gordijntjes en oranje zeil behoort tot het verleden. De jeugdherinneringen, die blijven.

In de boot hadden wij altijd een eigen couchette met stapelbedden. Iedereen nam een warme douche, er werd schone kleding aangetrokken en er kon eindelijk comfortabel geslapen worden. Ik kon nooit slapen van de spanning. Wanneer na zeven uur varen dan eindelijk de skyline van Beni Ansar zichtbaar werd en de leegte op zee plaats maakte voor het Noord-Afrikaanse landschap, gierden de zenuwen je door het lijf. Terwijl de boot nog moest aanmeren zaten de meesten al op het autodek ongeduldig in hun auto te wachten tot ze voet op Marokkaanse bodem mochten zetten. De laadklep zakt en de eerste auto’s rijden de Marokkaanse warme zon tegemoet. De lach op het vermoeide gezicht van mijn vader is niet weg te denken. Nog even door Marokko rijden en hij kan weer tot leven komen in de armen van zijn moeder..

Zodra je de boot uitrijdt, kom je meteen in een andere wereld terecht. De Marokkaanse agenten die je maar al te graag wat geld proberen af te troggelen, voorrangsregels waar niemand zich aan houdt en de claxon die voor alles en tegen iedereen gebruikt wordt. Maar toch, zonder dat soort dingen zou Marokko, Marokko niet zijn. Thuis wachten de familieleden ons al op. Nog even alles uitpakken, de kamers naar smaak inrichten en onze vakantie kon beginnen!

Zo graag als wij(kinderen) naar Marokko verlangen wanneer we in Nederland zijn, zo gewillig verlangen we ook weer naar Nederland als we in Marokko zijn. Maar voor mijn ouders en hun generatie was dat niet het geval; voor hen was het pijnlijk wanneer na zes weken het moment van vertrek weer was aangebroken.

De ochtend van vertrek was een zware dag. Iedereen was in de weer en de dakdragers werden weer op het dak gemonteerd. Stilletjes en geëmotioneerd werd de auto weer volgeladen. Droevig, somber en met weinig woorden zaten we met z’n allen aan het ontbijt. Het moment van afscheid viel zwaar. Zodra mijn vader zijn moeder omhelsde en afscheid nam, begonnen de tranen vanzelf over onze wangen te rollen. Een zoon die afscheid neemt van zijn moeder. Het is zwaar om je familie weer achter te moeten laten, niet wetende of je elkaar volgend jaar weer in leven zult mogen zien. Nog één keer claxonneren, even zwaaien en de eerste meters terug naar huis werden gemaakt. Het gesnik van mijn vader en de tranen die onder zijn pilotenbril vloeiden hielden ons ook niet droog, troosteloos. Het hele dorp keek uit de ramen of vanaf de daken. Iedereen leefde mee en had medelijden. “Msakien, ze moeten weer terug”. Zelfs onderweg naar de haven van Beni Ansar toeterde zo nu en dan een auto, werd er met groot licht een vaarwel signaal gegeven door de passerende medeweggebruikers en zwaaiden de kinderen langs de wegen ons uit. Allemaal wisten ze dat deze volgeladen auto met Nederlandse kenteken weer richting de haven reed. Terug naar Europa. Terug naar Nederland. Terug naar huis…

Wij, de generaties die hier zijn opgegroeid en volledig onderdeel uitmaken van de Nederlandse samenleving zijn de reis naar onze vaderland meer als een vakantie gaan zien. Voor onze ouders was naar Marokko gaan thuiskomen en voor ons was juist terug naar Nederland gaan thuiskomen. Het gemis van beide landen is een paradox. We zijn onszelf onbewust meer als Nederlander gaan beschouwen. Precies zoals de vader van Abdelkrim El-Fassi in de documentaire ‘Mijn vader, de expat’ zei:

“De plek waar een kind voor het eerst zijn ogen opent, dat is zijn thuis.”

Ik voel me verbonden met Marokko. Ja, daar ligt mijn hart. Maar ik voel ook dezelfde verbondenheid met Nederland. Het voorrecht dat we hebben om van twee culturen te mogen proeven en deze twee culturen samen te brengen is van grote waarde. Ik ben een Marokkaanse Nederlander en daar ben ik ook verdomd trots op.

Ik zou er alles voor over hebben om nog één keer zo’n reis te mogen maken. Met mijn kinderen zal ik later diezelfde reis gaan afleggen. Ik zal ze van de sfeer onderweg laten proeven, mijn mooie herinneringen met ze delen en ze laten zien wat hun opa mij liet zien:

Pure nostalgie!

Karim is een 27-jarige inwoner van Utrecht. Hij is ambitieus, houdt van hardlopen, en mag een echte familiemens genoemd worden. Ergens is hij ook wel een einzelgänger. Hij kan erg genieten van de stilte en leert zichzelf daardoor ook heel goed kennen. Een goed boek of een pen en kladblok is dan vaak zijn gezelschap. Karim is mede-oprichter van Stichting Made in Prison. Niet alleen wil hij de positie van jongeren versterken in Nederland, ook draagt hij een bijdrage aan de positieve terugkeer van mensen uit detentie. Voor Karim duurt een dag eigenlijk altijd te kort, er is altijd wel iets wat hij nog kan of wil doen. Hij heeft een sterke drive, incasserings- en doorzettingsvermogen, en denkt graag in mogelijkheden. Ook niet onbelangrijk: Karim heeft nooit een ochtendhumeur! Zijn motto: ‘Niet durven is de grootste rem op alles.’

Lees andere stukken van Karim