Alle personages en gebeurtenissen in dit verhaal zijn fictief, elke overeenkomst met het echte leven is onopzettelijk en berust op toeval. Voor wie daar in gelooft. Of in de (in ieder geval voor ondergetekende) legendarische woorden van Yaniv “Nev” Schulman: ‘’Soms leidt een beetje fictie tot een heleboel werkelijkheid’’.
Hij zal een jaar of twaalf, dertien zijn geweest. Op weg naar huis, staand, achter in de metro. Niet omdat de metro zo vol zat, maar omdat het toen stoer was om achter in de metro te staan. En omdat je op school al zo vreselijk lang moest stil zitten. Halte Dijkzicht, nog net geen West. Bij het openen van de deuren, haastte zich een man naar binnen. Met een briefje voor die ene jongen die elke middag stoer achter in de metro stond: ‘’Mijn nummer. Bel me. €200 per dag.’’ En weg was hij.
Het was de tijd waarin tien hongerige monden gevoed moesten worden van een halve uitkering. Of van wat daarvan overbleef, nadat de bovenverdieping van het huis in Marokko was afbetaald. De tijd waarin Prada schoenen, waar de kakker-klasgenootjes enkel in gymden, tot de dresscode moesten behoren. En de tijd waarin de brugklassers, die de hele dag achter Franse kentekens aanrenden, ’s avonds echt geen €200 kregen van de dealer die verantwoordelijk was voor hun workout. Hij hoefde er dus niet lang over na te denken.
De metro binnenstormende neo-Fagin bleek een ex-militair met een gokprobleem en een goedkoop busje te zijn. Dat gooide hij vol met diesel, goedkope suikerwafels en gedepriveerde jongeren uit Vogelaarwijken. Onderweg naar de zoveelste uithoek werd dan het wekelijkse groentje bijgepraat: ‘Je verkoopt die wafels, deur aan deur, voor een goed doel naar keuze en tegen een verkoopprijs naar keuze. Tien procent van je opbrengst is voor mij, daarvan spuit ik wekelijks dit busje in een andere kleur en haal ik sigaretten en fiches. Van de rest van het geld leef je als een keizer. Xuantong, gezien je leeftijd.’ Wat is een jeugdbendeleider zonder gevoel voor humor?
De metrogang(st)er bleek goed te zijn in het werk. Hij kon praten als Brugman over het re-integratietraject waar hij zogenaamd deel van uitmaakte. De neppe pasjes die zijn nerderige buurjongen, in ruil voor bescherming, voor hem had gemaakt zetten zijn verhaal kracht bij. Vijf euro per suikerwafel, driehonderd euro per dag. Een incidentele ‘’Moge Jezus je redding zijn!’’ nam hij daarbij op de koop toe.
Op de zevende dag was zijn hebzucht voorlopig gestild, en deed hij minder moeite zijn slachtoffers een geloofwaardig verhaal voor te schotelen. Een fervent Burgernet‐deelnemer rook onraad, en deed een poging de pasjes in te nemen en tegelijkertijd met zijn vrije hand het alarmnummer op zijn telefoon in te toetsen. ‘Rennen!’, snauwde Brugman de nieuweling, die hij het één en ander had moeten bijbrengen, toe. Wat volgde was een korte schermutseling, schedelfractuur, achtervolging, wafel dumping en het besef bij de nieuweling dat het toch niet echt om een goed doel ging. En dat niet alleen zijn verkoopmaatje, maar ook zijn conditie hem op het meest cruciale moment in de steek liet.
Hij is begin twintig. Op weg naar de ontvangstruimte, lopend door de gevangenisgang. Hij lacht, niet omdat hij vrolijk is, maar omdat dat hoort als je ergens met open armen ontvangen wordt. En omdat een geforceerde glimlach ook hoort bij het levende bewijs dat niet alle gedepriveerde jongeren uit Vogelaarwijken slecht terecht hoeven te komen. Weer een gang, nog net niet het doolhof van Hampton Court. Bij het opdoemen van de binnenplaats in zijn blikveld verschijnt daar langzaam ook een jongen. De nieuweling, die hij het één en ander zal moeten bijbrengen. Hij herkent hem.
Bron afbeelding: Flickr.
2 Reacties op "De jongen achterin de metro"
mooi kort verhaal, goed geschreven!
Prachtig geschreven.. Je zou hier een uitgebreid verhaal van moeten maken!