Het is wederom een verloren nacht, waarop ik keer na keer sterf en de uren slechts stokslagen vormen voor mijn gebroken brein.
Een nacht waarop ik gebroken overpeins, blijf ik gebogen overeind en geef de duisternis wat tijd.
De duisternis die mij beschrijft, als het eindeloze opdrogen van mijn pen. Ik kijk mijn lege papier met lede ogen aan, er is geen ontkomen aan.
Gedachten komen en gaan, maar vannacht lijken ze enkel te komen, zonder weg te gaan.
Gepijnigd door de eenzaamheid in mijn woorden spreekt mijn ziel tot de leegte en wordt mijn naam in de nacht geschreven, onbegrepen, onbekeken, onbegrepen.
Maanlicht schijnt, zwak tussen door de gordijnen, lichtpuntjes aan de hemel, sterren, die langzaam verdwijnen, blijf bij me, blijf bij me.
Maar de lichtpuntjes doven, de sterren verdwijnen.
Dus ik, ik pak mijn pen en vol pijn begin ik te schrijven, ik, onafscheidelijk van mijn pen, want ik ken mijn plek. Ik loop door waar mensen stilstaan, en sta op mijn plek, waar geen ander mens zou willen staan.
Ik keek, jij zweeg, ik riep, jij sliep, werd wakker en liep door en gaf de hulpkreten geen gehoor. Ik begreep, jij ontweek, hij bezweek, jij bekeek, ik protesteerde, jij profileerde, discrimineerde, propagandeerde. Jij lachte, minachtte, en ik, ik zag.
Ik zag problemen in de wereld en ik liep er niet omheen, Oog in oog met de vijand, als Faris Ouda met zijn steen.
13 jaar, het lichtpunt van een genegeerde zaak, want we vergeten regelmatig, dat de kogel die ons mist, een ander wel zal raken.
13 jaar, hij stond daar, op zijn plek, oog in oog met het leger, zijn vuist hoog geheven, en gooide stenen naar een tank, zijn vrienden renden weg, maar hij kende zijn plek.
13 jaar, het lichtpunt van een vergeten zaak, in koelen bloede gedood, zijn licht in koelen bloede gedoofd.
Maanlicht schijnt, zwak tussen door de gordijnen, lichtpuntjes aan de hemel, sterren, die langzaam verdwijnen, blijf bij me, blijf bij me.
Maar de lichtpuntjes doven, de sterren verdwijnen.
Volg ons op social media