Na een lange dag werken komt hij met de vredesgroet de woonkamer binnenlopen. In zijn stoffige blouse, met een geruite spencer eroverheen, ploft hij neer op de bank. Hij is stil, kijkt strak voor zich uit en slaakt zo nu en dan een zucht. Ik kijk naar de tv, voetbal. Mijn moeder is ondertussen druk in de weer in de keuken. Ze gaat zo naar een bruiloft, maar eerst koken voor de mannen, de thuisblijvers.
“Hoe is het met werken?”, vroeg hij kalm met het hoofd achterover en zijn handen over elkaar. “Ja, gaat wel goed,” antwoordde ik, “beetje bij beetje worden we steeds onafhankelijker.” “Goed zo. Stap voor stap komt alles goed. Als je de mooie appels kunt zien, moet je niet stoppen met schudden aan die boom. Als je niets doet, gebeurt er niets, maar als je blijft schudden valt er vroeg of laat een appel uit de boom.” Er volgt een lange stilte. Alleen de woorden van de voetbalcommentator weerklinken door de woonkamer.
Mijn vader is een hardwerkende man en droeg zijn kinderen altijd op om te werken. “Kun je het niet met je hersenen, dan ga je maar met je handen werken.” Ik hoor het hem nog steeds zeggen, en zijn motto was altijd: “Van werken is nog nooit iemand doodgegaan.” Eigenwijs en onwetend dat ik toen was, antwoordde ik dat ik ook niet de eerste wilde zijn.
Mijn vader en ik hebben vroeger heel veel stiltes met elkaar gedeeld. Stiltes in de auto, stiltes op de bank kijkend naar de tv, stiltes aan de eettafel. Urenlange stiltes, alsof we twee wildvreemden waren. De woorden waren op. Woorden hadden geen betekenis meer, want wat heb je aan woorden als de ander de boodschap niet wil of kan snappen? De woorden waren hol. Losse klanken. Kritiek en vermanende woorden werden op een gegeven moment net losse flodders; je kunt blijven vuren, maar je raakt er niemand mee. De woorden raakten me niet en de emotionele band tussen vader en zoon verwaterde. We communiceerden alleen als het echt nodig was. Stilte werd de voertaal.
Hij deed zo zijn best om te communiceren met zijn zoon, zijn enige zoon, maar ik, ik zag pas op latere leeftijd in dat niet iedereen een vader had die zo liefdevol en zorgzaam was als de mijne. Spijt? Ja, ik had het graag over willen doen. Ze zeggen dat spijt verstand is dat te laat komt. Het ontbrak me inderdaad aan verstand, maar het besef is er nu wel, bij ons beiden. Bij elk bezoek of telefoongesprek besef ik wat die stiltes hebben aangericht, maar ook weer dat we die stiltes nodig hadden.
Hij stond op, pakte wat brieven vergezeld door reclamedrukwerk van de eettafel en zuchtend kwam hij weer op de bank zitten. Hij zette zijn bril op en opende de poststukken één voor één. Hij keek bedrukt naar de letters op het papier. Mijn vader begreep niet alles wat er in een brief stond, maar na jaren in Nederland heeft hij aan één woord of een blik op de inhoud genoeg om te weten waar het over gaat.
Hij zei geen woord en keek naar een brief van de belastingdienst. Zijn ogen waren gefixeerd op de brief in zijn handen, maar zijn hoofd was ergens anders. Mijn vader is een wees en heeft nooit vaderliefde gekend. Hij weet niet hoe het is om een vader te hebben, en hoe het voelt om bemind te worden door een vader. Hij heeft nooit kind kunnen zijn, verliet op jonge leeftijd de armoede en ging op zoek naar welvaart in Europa. Hij heeft gestreden voor een beter leven, voor een kansrijke toekomst voor zijn kinderen. Van zijn familie is hij de enige die is overgebleven, en met de dood van zijn moeder en zus is ook een deel van hem gestorven. Mijn vader heeft ook veel stiltes en eenzaamheid gekend in zijn leven, en misschien hebben die stiltes hem ook gemaakt tot de grootheid die hij geworden is.
Hij was diep verzonken in zijn eigen gedachtenwereld. Waaraan zou hij denken? Ik zou willen dat ik in zijn ziel kon kijken, in zijn hoofd kon kruipen. Hij is altijd al een man van weinig woorden geweest. Stil, diep in eigen denkwereld, maar toch aanwezig. Die stiltes en geslotenheid heb ik van hem overgenomen. Ik ben ook stil, en in aanwezigheid van anderen houd ik me altijd op de achtergrond, verzonken in eigen gedachten, mijn eigen wereld.
Mijn moeder komt de woonkamer binnen en begint de tafel te dekken. “Mohamed, Lidl heeft ‘ariclam’, kijk deze pannenset.” Mijn moeder drukt de reclamefolder van de Lidl onder de neus van mijn vader en wijst de aanbieding aan. “Dertig jaar ben ik met je getrouwd en je bent al dertig jaar lang bezig met het inzamelen van pannen. Genoeg ish genoeg a mivrouw ”, antwoordde mijn vader. “En jij bent al dertig jaar bezig met het verzamelen van spijkers en schroeven, de hele schuur zit vol a boe-imesmaan”, reageerde mijn moeder. Ik had moeite om mijn lachen in te houden.
Onder ontevreden gemompel legde hij daarna de blauwe envelop voor me neer. “Wat staat daar?” Inmiddels waren de vrouwen vertrokken, en konden wij aan het avondeten beginnen. Daar zaten we dan, naast elkaar als vader en zoon in een stil huis. We leefden jarenlang in zwijgzaamheid en spraken in stilte, maar juist die stilte is veelzeggend. Stiltes zijn niet leeg en zonder betekenis, stilte is ook een taal. In stilte vind je soms meer dan woorden kunnen zeggen. In die stilte zag ik namelijk verdriet, gemis, zelfverwijt en de littekens en nasleep van alle ellende die ik veroorzaakt had. De stilte zette me aan het denken en van denken leer je. Ik vulde de stiltes zelf in en ik vond de antwoorden waar ik naar op zoek was. De stilte dwong mij om het leven weer vorm te geven. Ik heb mezelf teruggewonnen tijdens die stiltes, en hij heeft mede door die stiltes zijn zoon weer terug. De stilte tussen mijn vader en ik heeft ons gevormd, gebouwd en voortgebracht. Mijn vader, Mohamed, hij doet zijn naam eer aan;‘de geprezene’, en ja, ik prijs hem.
Hij stroopt zijn mouwen op en tuurt roerloos naar de dampende marmita op tafel. Terwijl hij een brood breekt en mij een stuk geeft alvorens hij zichzelf voorziet, bestudeer ik de rimpels en blauw-groene aders op zijn handen. Mijn vader is zichtbaar ouder geworden, maar nog steeds even groot en sterk. Voor even neemt gekauw het over van de zwijgzaamheid aan tafel. Met zijn bril gecentreerd op zijn neus, kijkt hij me vervolgens vaderlijk aan. Op gebiedende, doch ontroerende toon doorbreekt hij de stilte:
“Mijn zoon, ik blijf niet eeuwig leven, maar ik wil lang genoeg leven om ook jou vader te zien worden…”
“In Sha Allah”, antwoord ik ontdaan. Hij slaakt een diepe zucht van verlichting, en ik slik vlug een hete aardappel door.
In stilte aten wij weer verder.
En stiltes, stiltes leiden ons naar antwoorden.
Volg ons op social media