Voorpagina Jouw Dagelijkse Dosis 2015 / 1436

Ik pleit mijn nafs niet vrij – Juz’ 13

Dit is deel 13 van Jouw Dagelijkse Dosis. Iedere dag in de Ramadan schrijft een team van schrijvers een reflectie over de juz’ die praktisch de hele oemmah die dag leest. Alle lezers worden uitgenodigd hetzelfde te doen, en hun eigen reflectie op de juz’ van de dag in de reacties te plaatsen. Iedere dag kiest een jury de beste reflectie. De winnaar krijgt een presentje thuisgestuurd.

Juz’ 13 komt er meteen met gestrekt been in. We vallen middenin het verhaal van Yusuf binnen. Yusuf is aan ’t eind van juz’ 12 net uit de gevangenis gelaten, en wordt nu ten overstaande van de vrouw van zijn meester (al-‘Aziz) vrijgepleit van de eerdere valse beschuldiging van aanranding. We horen de vrouw van zijn meester in het eerste vers van juz’ 13 schuldbewust zeggen:

En ik pleit mezelf (mijn nafs) niet vrij. De nafs [de kwade neiging in de menselijke natuur] beveelt immers tot het kwaad, behalve wanneer mijn Heer Genadig is. Mijn Heer is zeker Vergevensgezind, Genadevol. (Q12:53)

Sommige exegeten schrijven de woorden ook toe aan Yusuf zelf, die daarmee zichzelf nederig zou willen houden door te erkennen dat ook in zijn toch uitzonderlijk pure inborst iets kwalijks huist dat tot het kwade aanzet, en zichzelf zo wilde beschermen tegen de arrogantie die zo vaak gepaard gaat met (valse) religiositeit. De meerderheid houdt het echter op de vrouw van de meester van Yusuf.

Het lijkt dus onvermijdelijk om het in deze bespreking over de nafs te hebben. Nafs wordt vaak met ‘ziel’ vertaald, maar dat vind ik wat te gemakkelijk en doet geen recht aan de complexiteit van de nafs. Islamitische geleerden reduceren het innerlijke leven van de mens niet tot slechts een ‘ziel’. Ze hebben op basis van de Qur’an complexere theorieën ontwikkeld over de innerlijke constitutie van de mens, met als meest gangbare de indeling in een nafs, een ruh (de geest, of de ‘spirit’; en ach vooruit, misschien is dat dan wel de ‘ziel’), een qalb (het hart, dat ook weer meerdere lagen kent, als een ui) een ʿaql (intellect), en afhankelijk van de geleerde en denkrichting nog aangevuld met andere subtiliteiten.

De nafs is dus maar één aspect van het innerlijke leven van de mens, en zelfs die nafs wordt doorgaans in verschillende onderdelen verdeeld, gebaseerd op koranische verzen. Uit het bovengenoemde vers hebben de geleerden het bestaan van al-nafs al-ammaara (de bevelende zelf) afgeleid, de lagere zelf die tot het kwade aanzet. Daarnaast onderscheiden ze ook nog de nafs die (zelf-)kritiek heeft (al-nafs al-lawwaama; Q75:2) en de nafs die tot rust gekomen is (al-nafs al-mutma’inna; Q89:27).

Met de nafs kan het dus nog alle kanten op. Wanneer goed getraind, bedwongen en gezuiverd, kan het de mens verheffen tot een goedaardig en tot rust gekomen wezen, die ’n opbouwend kritische houding inneemt naar zichzelf en anderen. Maar wanneer ongetraind, bandeloos en ongezuiverd, kan de nafs ons ook genadeloos hard onderuit halen. Behalve wanneer mijn Heer Genadig is.

Die nafs al-ammaara, de kwade neiging in het lagere zelf, het ego dat je tot het slechte aanzet, die moeten we dus zien te temmen, zodat de andere twee meer verheffende aspecten van de nafs dominant zijn. En daar heeft Allah ons onder andere deze maand Ramadan voor gegeven. In de maand Ramadan kunnen we de Satan en zijn handlangers niet langer de schuld geven, die de wegen naar het triggeren van de nafs al-ammaara zo goed kennen. Die heeft Allah tijdelijk buitenspel gezet en zij zetten ons niet langer aan tot het kwaad. De influisteringen komen nu alleen nog van binnenuit. Het gevecht is alleen nog tussen onze hogere aspiraties en onze nafs al-ammaara.

De brandstof van de nafs al-ammaara is de begeerte (hawa). De twee sterkste begeertes van de nafs zijn de behoefte te eten en de behoefte tot seksuele prikkeling. Dat op uitgerekend die twee de nadruk ligt bij het vasten, is geen toeval. Wanneer we die twee laten en ons daarin weten te disciplineren, tooien we ons met een eigenschap van de engelen, die vrij zijn van die behoeftes. En wanneer het je in de vastenmaand dagelijks lukt vrijwillig af te zien van je twee sterkste natuurlijke behoeftes, die halal zijn, dan wordt afzien van andere kwalijke haram-begeertes buiten de vastenmaand ook al wat makkelijker.

De sleutel tot het temmen van de nafs al-ammaara is geduld, heel veel geduld. Ook dat is iets wat we in Ramadan trainen. Imam al-Ghazali zegt in zijn meesterwerk Ihyaa’ ‘Ulum al-Din dat het vasten een kwart van je geloof uitmaakt. De Profeet ﷺ heeft immers gezegd dat vasten voor de helft uit geduld bestaat (Tirmidhi 3519), en dat geduld de helft van het geloof is (Abu Nu’aym, Hilya al-awliyaa’, 5/34).

De ene helft van het vasten is geduld (sabr), de andere helft is dankbaarheid (shukr). De gehele dag beoefenen we geduld, en bij het breken van het vasten ervaren we een diepe dankbaarheid. Zo breek je je nafs al-ammaara beetje bij beetje, en wordt je nafs langzaamaan mutma’ina, rustig en tevreden in dankbaarheid aan jouw Heer.

Later in juz’ 13, in soera al-Raʿd, brengt Allah de nafs nog eens ter sprake, in een vers dat altijd veel stof doet opwaaien wanneer moslims over “de toestand van de oemmah” discussiëren. Dat is altijd ’n dankbaar onderwerp onder moslims, en misschien wel hét bindmiddel van de oemmah in de moderne tijd. Zelfs als we samen zijn met mensen waarmee we eigenlijk niet zoveel gemeen hebben, uit heel verschillende windstreken, kunnen we altijd wel wat kletsen over hoe erg ’t allemaal niet is in Palestina, Syrië, Irak of waar dan ook. Vroeg of laat in zo’n gesprek is er altijd wel iemand die zegt: “Ja, maar we hebben ’t allemaal aan onszelf te danken. Allah zegt immers…” En dan volgt meestal ’n parafrase van vers 11 van soera al-Ra’d: Allah verandert niet waarin een volk zich bevindt, zolang zij niet veranderen hetgeen zich in henzelf bevindt. (Dit vers is later nog geplagieerd door de campagnes “Een beter milieu begint bij jezelf” en “De maatschappij dat ben jij”).

Vaak wordt dat vers uitgelegd als ’n vorm van quietistische individualistische hyperspiritualiteit: de enige weg naar verandering van de “toestand van de oemmah” is door naar binnen te keren, en ons eigen spirituele en ethische leven te verfijnen. Pas wanneer we zelf allemaal op individueel niveau betere mensen zijn, zal Allah volgens dit adagium de rest doen en onze situatie veranderen. De enige weg om van de Sisi’s, Asad’s en Saoud’s van deze wereld af te komen zou dan zijn door te proberen jezélf op individueel niveau te perfectioneren. Dat we zuchten onder het juk van zulke perverse machthebbers zou dan het resultaat zijn van onze eigen zondigheid en kwalijke inborst. Als wij eenmaal allemaal een hoger niveau bereikt hebben, zou Allah dan de rest doen en ons verlossen van dat juk.

Hoewel ik ook van mening ben dat we allemaal vooral en in eerste instantie heel hard aan onszelf moeten werken, heb ik persoonlijk moeite met deze louter op het individu toegespitste uitleg van dit vers. Op de eerste plaats vanwege het net wat te hoge blaming the victim-gehalte van deze uitleg: wanneer je deze interpretatie ad absurdum volgt zou je zelfs kunnen betogen dat Martin Luther King en Malcolm X gewoon binnen hadden moeten blijven en hun nafs hadden moeten zuiveren, in plaats van te rebelleren tegen de onrechtvaardige situatie waarin ze zich bevonden. Dat de African-Americans zo onderdrukt werden, was volgens deze logica immers gewoon het gevolg van hun eigen kwade inborst. De oplossing voor hun gebrek aan burgerrechten zou dan niet in civiel activisme liggen, maar in het zuiveren van hun nafs. Wanneer we het op deze groep betrekken voor wie we allemaal wel sympathie hebben als moslims in ’t Westen, voelen we allemaal direct aan dat dat een oneerlijke uitleg is. We mogen ons dan best afvragen waarom we zo’n uitleg wel zouden accepteren van onze geleerden wanneer het Syriërs of Egyptenaren betreft die geenszins in betere omstandigheden leven.

Op de tweede plaats heb ik moeite met deze uitleg vanwege het eenzijdige proces van beïnvloeding die het veronderstelt. Persoonlijke ethiek en de sociale en politieke gemeenschap waar je deel vanuit maakt vallen niet los te koppelen van elkaar, en staan in een relatie van wederzijdse beïnvloeding. Oorzaak en gevolg lopen hier door elkaar. Zeker, wanneer wij allemaal op individueel niveau proberen wat betere mensen te zijn, zal dat een gunstige doorwerking hebben op in ieder geval sociaal niveau, en tot op zekere hoogte ook op politiek niveau. Echter, wanneer de sociale gemeenschap en het individu geregeerd worden door politieke machthebbers die corrupt, onvrij en ronduit kwaadaardig zijn, dan zal dat ook de innerlijke en ethische staat van de sociale gemeenschap (ja, zelfs van de islamitische geleerde klasse die ons juist naar het goede zouden moeten wijzen!) en het individu aantasten. ’n Corrupt regime zal ’n corrupt religieus begrip en corrupte mensen kweken. Probeer jij maar eens eerlijk te blijven in ’n samenleving waarin het regime corruptie en misdaad noodzaak gemaakt heeft om te overleven.

Zeggenschap claimen in wie over je regeert als volk, en vormen van transparant bestuur en rekenschap afdwingen is wat mij betreft dan ook onderdeel van als volk veranderen wat in jezelf is. ’n Zekere (constructieve!) mate van burgerlijke ongehoorzaamheid tegenover machthebbers die niet het beste met deze oemmah voor hebben zou binnen de interpretatie van “zolang zij niet veranderen hetgeen zich in henzelf bevindt” moeten vallen. Het begínt zeker bij het individu, maar is daar niet toe beperkt.

Jouw Dagelijkse Dosis 2015 / 1436:

Pasha Cayman is dol op tafsir. Hij leest zich dan ook ’n slag in de rondte, van middeleeuwse commentaren tot moderne interpretaties. Maar het leukste vindt hij de Qur’an te lezen met ‘n blik op de toekomst, en de aayaat al-aafaaq wa’l-anfus, de tekenen van de schepping en de menselijke geest, te verbinden met God’s eeuwige woord. Pasha gelooft dat de Qur’an als elektriciteit is: als jij er geen fouten mee maakt, gaat de waarheid zijn natuurlijke weg. Hij krijgt dan ook regelmatig stroomschokken, maar overleeft het vooralsnog.

Lees andere stukken van Pasha