Elhamdoulillahie rabbie elalameen… Alle lof en dank is aan Allah. Terwijl ik naar de rest van de recitatie luister, ben ik me heel erg bewust van mezelf. Van mijn staan. Ik ben ik de moskee voor het taraweehgebed, en hoewel de rijen vol staan, lijkt het of ik alleen ben. Geen voet tegen de mijne, geen zacht gefluister naast me en ook geen schouder in mijn buurt. Niet omdat ik echt alleen ben, maar omdat het lot heeft bepaald dat deze avond aan zowel mijn rechter als linkerkant op een stoel wordt gebeden. Staan is te zwaar, voor deze twee vrouwen die een stuk ouder zijn dan ik. Ik heb nog iets wat zij beide langzaamaan hebben moeten zien wegglippen: jonge jaren. Terwijl ik mijn voorhoofd tegen de grond druk, en merk hoeveel moeite het de vrouwen naast mij kost, dringt ten volste door wat een grote gunst dit is. De kracht om te staan en te knielen. Jonge jaren die dit mogelijk maken. Elhamdoulillahie rabbi el alameen… De woorden echoën na in mijn hart.
In juz’ 22 lezen we op verschillende plaatsen over zaken waarmee Allah (swt) ons heeft begunstigd, en als ik bij mezelf ten rade ga, dan kan ik dat lijstje flink aanvullen. Terwijl ik overweeg een deel van die lijst hier te typen, besef ik dat het een eindeloze reeks zou worden. De ogen waarmee ik zie: een gunst. De vingers waar ik dit mee typ: een gunst. De hersenen waarmee ik in staat ben zinnen te vormen: een gunst. Alle lichaamsdelen waarvan ik de naam niet ken: een gunst. En dan hebben we het alleen al over het lichaam. Allemaal van Allah (swt) gekregen.
Laten we het lijstje even laten voor wat het is en een gedachtesprong maken. Stel dat je iemand die je dicht bij het hart staat een gunst wil verlenen, en uit vriendelijkheid besluit je deze persoon een geschenk te geven. Je denkt lang na en besluit een boek te kopen, omdat je denkt dat de inhoud daarvan de persoon zal plezieren en van nut zal zijn. Je pakt het boek mooi in, biedt je geschenk aan en het wordt met een lach en een knuffel aangenomen.
Weken later kom je bij de persoon thuis. Het boek ligt op een bovenste plankje te verstoffen, onuitgepakt. Was de ontvanger dankbaar?
De Koran is een boek dat we van Allah (swt) hebben gekregen, samen met vele andere gunsten. Zijn we dankbaar? Écht dankbaar? In de Koran is een antwoord te vinden, en ik hoop dat dat niet met het onze kan resoneren:
Maar weinigen van mijn dienaren zijn dankbaar (34:13).
Dankbaarheid gaat gepaard met handelen en koesteren. Bedanken. De eerste stap daartoe? Bewustzijn. Wat daarbij kan helpen is het doen van smeekbeden, met in ons achterhoofd een overlevering over Omar (ra) die op de markt een man trof. Deze deed herhaaldelijk een bepaalde smeekbede: ‘O Allah, laat mij behoren tot de weinige dienaren.’ Toen Omar (ra) hem vroeg naar de oorsprong van deze smeekbede, haalde de man eerder genoemde Koranvers aan: ‘Maar weinigen van mijn dienaren zijn dankbaar.’
Deze man had een Koranvers geïnternaliseerd en vertaald naar zijn alledaagse praktijk. Voor hem was de Koran geen statisch boek dat op een bovenste plank bleef liggen, maar een boek waarvan hij de inhoud met zijn leven verweef. Misschien was hij daarin al één van de weinigen.
Laten we ook proberen tot die weinigen te behoren.
Dit is deel 22 van Jouw Dagelijkse Dosis. Iedere dag in de Ramadan schrijft een team van schrijvers een reflectie over de juz’ die praktisch de hele oemmah die dag leest. Alle lezers worden uitgenodigd hetzelfde te doen, en hun eigen reflectie op de juz’ van de dag in de reacties te plaatsen. Iedere dag kiest een jury de beste reflectie. De winnaar krijgt een presentje thuisgestuurd.
2 Reacties op "Behoren tot de weinigen – Juz’ 22"
Een heel fijn stuk Kauthar, dank je wel!
Een van mijn favoriete verzen uit juz 22 bevindt zich in Soera al-Faatir:
“O mensen, jullie zijn de afhankelijken tegenover Allah, en Allah is de Onafhankelijke/Behoefteloze, de Prijzenswaardige.” [Ya ayyuha’l-naasu antum ul-fuqaraa’u ila Allah, w’Allahu huwwa’l-ghani ul-hamid]
Ik vind het mooi hoe Allah hier niet alleen de gelovigen aanspreekt, maar alle mensen. Deze boodschap is voor iedereen bedoeld, het besef dat je als mens zelf geen enkele kracht bezit. Dit is een da’wa-vers, besef hiervan is een voorwaarde om tot geloof in de Ene God te kunnen komen. Die totale afhankelijkheid van Allah iedere dag voelen is een grote uitdaging. We vergeten zo makkelijk.
Ook erg mooi vind ik het verhaal van de drie gezanten die in een stad (waarschijnlijk Antioch) de boodschap komen brengen. Ze worden met stenigen bedreigd, en Habib al-Najjaar neemt het voor hen op. “Vanuit het verste gedeelte van de stad” komt hij aansnellen, om uiteindelijk zelf gestenigd en gedood te worden door de mensen van de stad. Eenmaal martelaar wordt tegen hem gezegd: “Treed de Tuin binnen.” Het enige wat hij daarop te zeggen heeft is: “O wist mijn volk maar hoe mijn Heer mij vergeven heeft en mij tot de vereerden heeft laten behoren.”
Hier zie je de belangeloosheid van degene die oprecht naar Allah oproept. Hij is bereid zijn leven te geven, en zelfs wanneer hij daarvoor de hoogste beloning gekregen heeft, denkt hij alleen nog aan het belang van de ander, hij blijft het beste voor zijn volk wensen. Wisten ze maar wat ze te wachten staat.
Salaam aleikum PC,
In Surat Ya-seen wordt het verhaal van de drie boodschappers en ‘onbekende’ man beschreven. Er is op Youtube van Nouman ali khan een hele mooie tafseer (uiteenzetting) hierover.