Voorpagina Jouw Dagelijkse Dosis 2019 / 1440

Kafkaëske Eisegese – Juz’ 2

Vandaag heb ik weinig ideeën om te schrijven en hang ik wat loom op de bank met mijn katjes. Er zit wat druk achter omdat de eigenlijk beoogde auteur voor deze Juz’ uitgevallen is en ik op het laatste moment inval. Ik blader wat door Juz’ 2 en ga de thema’s langs waar ik misschien over zou kunnen schrijven: de curieuze verandering van de gebedsrichting van Quds naar Mekka (142-50); de herinnering aan de Profeet die ons als onderwijzer gezonden is (151); de oproep tot het gedenken van Allah, tot geduld -volgens sommige korancommentatoren een verwijzing naar het vasten- en het gebed (152-3); of het prachtige vers over degenen die gedood worden op de weg van Allah, levend bij hun Heer (154).

Ook is er de belofte dat we met angst, honger en afname van bezit en vruchten beproefd zullen worden, en het goede nieuws voor degenen die daar geduld mee hebben, de terugkeer naar Allah voor ogen houdend op momenten van rampspoed (155-7); een losstaand vers heel ineens over Safa en Marwa (158); een vervloeking van Allah jegens degenen die de Goddelijke boodschap verbergen of ontkennen, waar degenen die sterven als ontkenners ervan ook nog eens door God, engelen en mensen gezamenlijk vervloekt worden, en eeuwig (of in ieder geval heel heel heel heel lang als je een minderheidsopinie volgt dat de Hel niet eeuwig is) in die toestand blijven (160-2).

Er volgt dan een herinnering dat onze godheid één God is (163); een prachtige opsomming van enkele tekenen in de schepping voor een volk dat zijn verstand gebruikt (164); de regels van vergelding (qisaas) in geval van moord, en hoe dat juist leven geeft (178-9); wat verzen over het vasten en de maand Ramadan (te veel een inkoppertje, zo makkelijk wil ik het mezelf ook weer niet maken) (183-5); een vers dat kippenvel geeft over hoe nabij Allah is wanneer we hem aanroepen (186); oproep tot gewapende strijd (190-4) opgevolgd door een oproep liefdadigheid te geven en de bedevaart te verrichten (195-203). En dat is dan nog alleen de eerste hizb.

De tweede hizb biedt in theorie ook voldoende aanknopingspunten om hier wat vrome overpeinzingen te delen: nog meer regels over gewapende strijd, regels over bedwelmende middelen en kansspelen, waarschuwing voor overdadige liefde voor het wereldse leven, regels over huwelijk en echtscheiding, en het betoverende verhaal van het leger van Talut (waarschijnlijk de Bijbelse Saul).

De stilistische mengeling van poëzie en proza van de Qur’an, zonder als spreken van God Zelf werkelijk poëzie en proza te zijn, laat zich met de rijkgeschakeerde en ogenschijnlijk nauwelijks samenhangende thema’s in deze Juz’ weer van zijn mysterieuze, ondoorgrondelijke en onnavolgbare kant zien. Sommige dingen voelen intuïtief hard en wreed aan in onze misschien wel veel hardere en wredere 21e eeuw, sommige juist weer boterzacht. In het Goddelijke Woord komt de tragische menselijke conditie, de verscheurdheid en het gebrokene van het aardse leven, de krampachtige pogingen om te helen en orde te scheppen in de pijnlijke chaos zo heel mooi terug. De Spreker van deze woorden is dan ook niet zomaar iemand.

Het vat misschien wel mooi samen waarom de Qur’an me altijd zo blijft boeien. Ondanks de claim van de Qur’an in een duidelijke taal te zijn geopenbaard zodat we het begrijpen, snap ik er steeds minder van naarmate ik ouder word. Hoewel mijn Arabisch steeds beter wordt en ik steeds meer korancommentaren lees, vraag ik me ook steeds meer af wat ik er eigenlijk allemaal mee moet, wat God mij nou eigenlijk als opdracht meegeeft, brengt het me vaker aan het wankelen dan dat het me zekerheid geeft.

Juist dat proces ervaar ik als heel waardevol, juist die fragiliteit sterkt mijn band met God, het soms voelen van boosheid en onmacht over je geliefde niet goed verstaan, zoals je dat nou eenmaal hebt in een liefdesrelatie. Juist doordat ik er steeds minder van snap wordt mijn band van intimiteit er steeds sterker mee, en wil ik er meer en meer en meer van drinken.

Stuk voor stuk mooie en belangrijke thema’s in deze Juz’ dus, waar genoeg waardevolle overpeinzingen uit te halen zijn. Ik heb alleen geen zin in het schrijven van het zoveelste ‘inspirerende’ verhaal. Dat doet ook geen recht aan mijn eigen spirituele staat. Ik ben nou niet bepaald spiritueel fit de afgelopen jaren, eerder een boos en angstig wrak, voel weinig diepere beleving in mijn religie en ben allang blij dat ik mijn minimale verplichtingen met vallen en opstaan nakom, zeker tijdens het vasten in de uitputtende zomermaanden van de afgelopen jaren en de moeilijke fajr– en ‘ishaa’-tijden in onze noordelijke landen.

Ik heb ook weinig zin me plichtmatig vromer voor te doen dan ik ben in een stichtelijk stukje, om in die rol te kruipen waar we zo vaak collectief in zitten en maar weinig recht doet aan de gebrokenheid van onze menselijke conditie. Ik ben geestelijk in ieder geval al jaren stuk, en vraag me vaak af wanneer die beloofde heling dan eindelijk eens gaat komen.

Hoe deed ik dat voorgaande jaren eigenlijk? Las ik toen de Juz’ van begin tot eind om op basis daarvan mijn thema te bepalen? Of wist ik stiekem van tevoren al waar ik over wilde schrijven en was het alleen nog een kwestie om het even aan een geschikte passage op te hangen? Het zal er ergens tussenin gezeten hebben: ik had de thema’s al bewust in mijn hoofd toen ik begon te lezen, of werd tijdens het lezen herinnerd aan thema’s die zich al lang in mijn hoofd gevormd hadden en die er toch een keer uit moesten.

Hoe dan ook projecteerde ik constant iets op de tekst wat er misschien eigenlijk helemaal niet in zit, wat de Spreker er nooit mee bedoeld heeft. Met welwillendheid kun je het als (te?) vrije associatie afdoen, in een minder goede bui misschien als eisegese, je eigen vooronderstellingen projecteren op een tekst. Een vorm van intellectuele fraude misschien wel, van een loopje nemen met de waarheid. Misschien wel zo’n stroomschok waar ik in mijn biografische tekstje over spreek.

Ook dit jaar zit ik weer in zo’n situatie. Naast me ligt nu een bundel met korte verhalen van Franz Kafka, die ik vorige week aangeschaft heb. In die bundel zijn ook zijn aforismen opgenomen, korte spreuken die bedoeld zijn om je tot denken te zetten over dingen. Een aantal daarvan zijn erg religieus van aard, zowel expliciet als impliciet, en het heeft me behoorlijk van de sokken geblazen. Eigenlijk wil ik gewoon daarover schrijven, veel liever dan een stichtelijk stukje over die Juz’.

Hoewel ik geen schim ben van Kafka’s briljante geest, identificeer ik me in veel opzichten wel met hem. Ook Kafka was een tobbende man, die maar geen duidelijke richting wist te geven aan zijn leven, zichzelf en de wereld niet goed wist te interpreteren, maar wat aanmodderde, aarzelde over alles, klungelde in de liefde, een schrijnend gebrek aan zelfvertrouwen en eigenwaarde had, zich onbevredigd voelde in zijn werk, worstelde met trauma en stemmingsproblemen, en een heel ingewikkelde relatie had met religie, heen en weer geslingerd tussen behoefte aan onafhankelijkheid van en verbondenheid met de religieuze gemeenschap waar hij deel van uitmaakte, gefascineerd met de spirituele traditie ervan, maar ook niet in staat zich er werkelijk aan over te geven.

De verwarring en vervreemding van de moderne mens die altijd terug komt in het werk van Kafka, de confrontatie met mysterieuze, onvoorspelbare en ondoorgrondelijk handelende krachten waar het eenzame individu zich machteloos tegenover voelt, de absurde situaties, schuldig bevonden worden zonder te weten waaraan (is de schuldeloze schuld van de jood in de antisemitische tijd van Kafka niet vergelijkbaar met die van de moslim nu?), de betoverde werelden die hij te midden van voortschrijdende onttovering schept, wat zelfs in meerdere talen tot een vaste uitdrukking geworden is -Kafkaësk-, is ergens wel te vergelijken met hoe ik mijn relatie met de Qur’an eerder omschreef.

De Qur’an, leidraad voor het leven, is voor mij vaak net zo ondoorgrondelijk als het leven zelf, evenals de handelingen van de Spreker ervan, die doet wat Hij wil, en ons geen verantwoording daarover verschuldigd is. Ook Kafka leek er allemaal maar bar weinig van te begrijpen, van het hele leven, van God, van zijn medemensen, van een steeds complexer wordende staatsinrichting en maatschappij, van wat nou eigenlijk ‘de bedoeling’ zou moeten zijn in de tijd dat we hier ronddolen in het ondermaanse.

Verzen in Juz’ 2 die thematisch aansluiten bij zijn aforismen zijn niet zo moeilijk te vinden voor de eisegeet. Zo heeft hij er eentje over martelaarschap, “Martelaren onderschatten het lichaam niet, ze laten het op het kruis heffen, in dat opzicht zijn ze het eens met hun tegenstanders” (p. 389); over oproep tot strijd, zij het juist afkeurend, “Een van de effectiefste verleidingsmiddelen van het kwaad is de oproep tot de strijd. Het is hetzelfde als de strijd met vrouwen, die in bed eindigt” (p. 385). Ook de link met het verhaal van Talut en de houding van zijn strijders tegenover hun veel sterkere tegenstanders is makkelijk gelegd: “De ware tegenstander boezemt je grenzeloze moed in” (p. 387).

Veel van zijn aforismen gaan over de zondeval, die vind ik het mooist en meest ondoorgrondelijk. Lichte teleurstelling bij mij dat die zondeval in Juz’ 2 niet terug komt. Anders had ik pas echt goed los kunnen gaan met mijn opportunistische eisegese. Wat te denken van dit pareltje, in veel opzichten Qur’anisch: “Het kon niet zonder bemiddeling van de slang: het kwaad kan de mens verleiden, maar niet mens worden” (p. 392).

Die zondeval is voor mij het grootste raadsel van de Qur’an, het narratief waar ik het meest mee worstel. In de zondeval ontvouwt zich immers het grootste bestaansmysterie, het begin van de geschiedenis in deze gebroken wereld van gebrek, die we collectief onvrijwillig ondergaan, speelballen van het kwaad, tot de verlossing volgt. Dat alles vanwege de misstap van onze voorouder waaraan we zelf geen schuld hebben, in een bestaan dat we zelf niet gekozen hebben maar waarvoor we wel voor het eindgericht moeten verschijnen. In die zondeval begint onze gevangenschap, onze schuldeloze schuld, in een wereld die in alles lijkt op een roman van Kafka.

Kafkaëske eisegese. Dat is alles wat ik op het moment te bieden heb. Erg leuk en inspirerend is het niet, voor sommigen ga ik misschien weer eens veel te ver in mijn incoherente gebrabbel, de meesten zijn waarschijnlijk allang verveeld opgehouden met lezen, maar eerlijk is het wel. Ook daar heeft Kafka wat over te zeggen: “Laat je door het kwaad niet wijsmaken dat je er geheimen voor kunt hebben” (p. 387).

Mijn verwarring over de Qur’an koester ik vooralsnog dan ook, het zijn van een onzekere gelovige die al struikelend steeds maar weer wat kronkelende zijweggetjes verkent in de hoop ergens een keer het rechte pad te herkennen. “De ware weg loopt over een koord dat niet hoog in de lucht is gespannen, maar vlak boven de grond. Het lijkt meer bedoeld om te laten struikelen dan om op te lopen” (p. 384). Dit is tevens zijn allereerste aforisme in de serie, een verklaring van onzekerheidsvoorbehoud voor wat komen gaat?

Claimen dat je die rechte weg al kent en je er blijmoedig op begeven, vindt Kafka kennelijk ook maar niets: “Iemand was verbaasd dat hij zo gemakkelijk op de weg naar de eeuwigheid liep; hij raasde namelijk omlaag” (p. 389). Voorlopig blijft struikelend tobben dus wel mijn weg.

Jouw Dagelijkse Dosis 2019 / 1440:

Pasha Cayman is dol op tafsir. Hij leest zich dan ook ’n slag in de rondte, van middeleeuwse commentaren tot moderne interpretaties. Maar het leukste vindt hij de Qur’an te lezen met ‘n blik op de toekomst, en de aayaat al-aafaaq wa’l-anfus, de tekenen van de schepping en de menselijke geest, te verbinden met God’s eeuwige woord. Pasha gelooft dat de Qur’an als elektriciteit is: als jij er geen fouten mee maakt, gaat de waarheid zijn natuurlijke weg. Hij krijgt dan ook regelmatig stroomschokken, maar overleeft het vooralsnog.

Lees andere stukken van Pasha