In soera Hūd klinkt de waarschuwing als volgt:
“En wie is er zondiger (dhalim) dan hij die over Allah een leugen verzint? Zij zijn het die voor hun Heer worden voorgeleid en de getuigen zullen zeggen: “Dat zijn zij die over Allah gelogen hebben.” Zeker, de vloek van Allah is over de onrechtplegers, die de weg van Allah versperren en verlangen dat het een kronkelweg is, terwijl zij aan het hiernamaals geen geloof hechten. Zij kunnen er op de aarde niets tegen doen en zij hebben buiten Allah geen beschermers. De bestraffing zal voor hen verdubbeld worden. Zij konden niet horen en zij zagen niet.” (11: 18-20)
En dit vrijwel meteen aan het begin van Juz’ 12. En dan moet mijn simpele ziel nog een reflectie schrijven over de hele Juz’ en dit vervolgens met anderen delen. Wat kan ik anders zeggen, dan dat jij, de lezer, deze reflectie met een grote dosis scepsis moet lezen en beseffen dat het mijn reflectie is, van iemand die wellicht veel minder weet dan jij zelf.
Ik ben als sociaal filosoof opgeleid om te reflecteren op de tijd waarin we leven en het feit dat ik die geen Qur’an-geleerde is, maar als een gewone moslim eerder een “ervaringsdeskundige” ben, gevraagd word om te reflecteren op Juz’ 12, is wellicht een teken des tijds waarin we leven. Grote, zware, complexe thema’s terugbrengen tot persoonlijke verhalen zien we in alle segmenten terugkomen. Zo vatte Dirk Bezemer, hoogleraar aan Rijksuniversiteit Groningen, in De Groene Amsterdammer de staat van de media als volgt treffend samen:
“De emotionalisering van de media is de afgelopen decennia echter flink toegenomen. Niet de leugen maar de emotie regeert. Sla nu een krant open en je ziet, zeker in het weekend, hoe op allerlei manieren onze emoties worden aangesproken. In grote reportages komen volop ‘gewone’ mensen aan het woord, vaak bewogen slachtoffers of gedupeerden. Er zijn de interviews met Bekende Nederlanders, die ontboezemingen doen over al het menselijke leed dat je maar kunt bedenken. In de weekendbijlagen vind je de ik-stukken waarin journalisten uitweiden over persoonlijke zielenkwellingen.”
Je merkt al hoe moeilijk het voor ons allemaal is om aan de heersende tijdsgeest te ontsnappen. We worden erin meegesleurd. In onze tijd zijn we overmeesterd door de heersende “ik-cultuur” en produceren aan de lopende band “ik-stukken”, waaronder dus ook dit stuk van mij.
Vergelijk het met een kind dat ooit een zeer enge ervaring heeft gehad met honden en daarbij ook door naasten bang is gemaakt voor honden. Elke keer wanneer zij een hond ziet, zal ze in een paniektoestand belanden. Voor haar is het niet meer mogelijk om een hond rustig te benaderen, om het beest te zien en te ervaren voor wat het is. Wanneer zij een hond ziet, dan ziet zij een monster, wanneer zij een hond hoort, dan hoort zij monster.
Eveneens worden wij door de tijd waarin we leven geconditioneerd, en soms in zoverre dat we voor rationele overwegingen niet meer ontvankelijk zijn. Zal het haar nog helpen wanneer wij haar laten zien dat statistisch gezien veel meer mensen pijn lijden door auto-ongelukken, dan door hondenbeten? Waarschijnlijk niet. Het irrationele is rationeel geworden.
Net als in het openingsvers hierboven herhaalt Allah dat wij in zoverre door de heersende tijdsgeest geconditioneerd kunnen raken, dat wij de waarheid niet meer kunnen zien en horen:
“De gelijkenis van de beide partijen [gelovigen en niet gelovigen] is als die van de blinde en de dove [ten opzichte van] de ziende en de horende. Zijn zij elkaars gelijken? Zullen jullie je dan niet laten vermanen?” (11: 24)
Het is dan ook niet vreemd om te zien dat in verhalen over profeten, die in het vervolg van soera Hūd worden geopenbaard, telkens een narratief wordt geschetst van een terugkerende strijd tussen profeten en hun eigen mensen die geconditioneerd waren door hun eigen tijd, waardoor ze niet meer de tekenen van Allah konden zien en horen. Ze waren voor de Goddelijke boodschap niet meer ontvankelijk.
Die verhalen gaan niet alleen over hen, maar ook over ons en niet alleen over hun, maar ook onze tijd. Dat opeenvolgende generaties niet veel van elkaar verschillen en wij inderdaad wezens zijn die hardleers zijn en snel vergeten, blijkt uit de bijna sjabloonmatige optekening van alle verhalen met immer dezelfde terugkerende strijd, maar ook telkens met hetzelfde einde van verlies en verlossing.
Een aantal andere opvallende overeenkomsten die ons veel kunnen leren zijn de volgende:
- Profeten kwamen voort uit het volk naar welke zij met de heilige boodschap gezonden waren. Zij waren daarin opgegroeid, kenden de gedachtegang van de mensen die ze tegenover zich hadden. Het waren dus geen buitenstaanders, buitenlanders, vreemdelingen, allochtonen zo je wilt.
“Wij hebben Nūh tot zijn volk gezonden…” (11:25) “En tot ‘Ād [zonden Wij] hun broeder Hūd…” (11:50) “En tot de Thamūd [zonden Wij] hun broeder Salih…” (11:61) “En tot Madyan zei hun broeder Shu’ayb…” (11:84) “…Hij [Lūt] zei: “O mijn volk…” (11:78)
- De boodschap van profeten werd door hun mensen gepercipieerd en beoordeeld vanuit het denkkader van hun eigen tijd, net zoals iemand met een irrationele fobie het object van zijn eigen angst moet beschrijven.
“Hij [Nūh] zei: “O, mijn volk, zeg mij, indien ik mij op een duidelijk bewijs van mijn Heer beroep en Hij mij grote barmhartigheid van Hemzelf heeft geschonken, die voor jullie verborgen is gehouden, moeten wij dit jullie dan opdringen, terwijl jullie er afkerig van zijn?” (11:28)
“Zij zeiden: “O, Hūd, jij hebt ons geen enkel duidelijk bewijs gebracht en wij laten onze goden niet in de steek vanwege hetgeen jij zegt, noch geloven wij jou.” (11:53)
- Profeten die in alles laten zien dat ze mensen zijn met menselijke overpeinzingen en emoties: zij hebben angsten, voelen twijfel, ongemak, wanhoop en machteloosheid.
Tegen Muhammad s.a.w.s: “Misschien zou jij een deel van wat aan jou geopenbaard wordt willen weglaten en is jouw hart benauwd omdat zij zeggen…” (11:12)
- Elke tijd kent zijn eigen sociale stratificatie. Profeten stonden veelal laag op de maatschappelijke ladder.
“Zij zeiden: “O Shu’ayb, wij begrijpen niet veel van wat jij zegt en wij zien dat jij zwak bent te midden van ons. En indien jouw gezin er niet was geweest, dan zouden wij jou zeker stenigen, want je staat niet hoog in aanzien bij ons.” (11:91)
- De grootste tegenstand ervoeren profeten van de social influencers van hun tijd, degenen die de tijdsgeest het meest bepaalden: de “notabelen”, “voornaamsten”, “farao”.
Het bovenstaande in ons achterhoofd houdend, laten wij dan nu een gedachte-experiment uitvoeren. Stel een jongen wordt op zeer jonge leeftijd op traumatische wijze bij zijn dierbare vader weggehaald en groeit op in een pleeggezin. Als verklaring hiervoor zegt hij dat hij niets fout had gedaan, maar dat het allemaal lag aan zijn oudere familieleden en dat zij een complot hadden gesmeed om hem van zijn vader te verwijderen.
Hij heeft indringende dromen en zegt dat hij met behulp van die dromen toekomst kan voorspellen en beroept zich daarbij op God. Hij wordt door zijn pleegouders, die een notabele positie hebben, goed verzorgd, maar in zijn tienerjaren, of iets later, beschuldigt zijn pleegmoeder hem ervan dat hij haar heeft willen aanranden. Hij zegt dat niet hij als jongeman haar heeft willen aanranden, maar dat het juist andersom was, dat zij, een oudere vrouw, hem heeft willen dwingen tot onzedelijke handelingen.
Hij belandt in de gevangenis en krijgt het etiket zedendelinquent. In de gevangenis probeert hij zijn medegevangenen tot zijn godsdienst te bekeren. Hij zegt dat hij hun dromen kan verklaren en dat hij een boodschapper is van God.
Hoe zouden wij in onze tijd met zo iemand omgaan?
Laten wij ons gedachte-experiment vervolgen en doen net alsof wij “het volk” zijn tot welke de profeet zich richt. We zullen even de “notabelen”, de “voornaamsten” uit ons midden aan het woord laten. Zij hebben uiteraard allemaal de beste diploma’s en beroepen zich louter op rationele argumenten. Wat voor diploma’s? Welnu, in 2015 waren rechten, psychologie en geneeskunde de populairste studies en slechts 4 studenten hadden gekozen voor de studie Talen en Culturen van Afrika. Geen wonder dat we in onze tijd zoveel psychologiseren en medicaliseren.
Het eerste wat wij over hem zullen zeggen is dat hij een “problematische jeugd” heeft gehad. Dit is een label waar je in onze samenleving hele nare gevolgen van ondervindt. Als dit eenmaal in je “dossier” terechtkomt, dan zal elke hulpverlener, rechter, leraar je hele gedrag proberen te verklaren vanuit dit hedendaagse mantra. Wij psychologiseren even verder….
Indringende dromen die in bijvoorbeeld Afrikaanse nomadische culturen een grote rol spelen, maar die kennelijk niemand wil bestuderen, zien onze psychologen als een symptoom van traumaverwerking. Hiervoor zullen zij hun “Bible of Psychiatry” erbij pakken getiteld DSM-5. In de profetische verhalen wordt telkens het beklaag van de profeten verhaald waarin ze hun volk ervan betichten goden te aanbidden die ze zelf hebben verzonnen en er namen voor hebben bedacht. Goden in onze tijd zijn symbolen en labels die wij zelf hebben bedacht en geconstrueerd om bijvoorbeeld het gedrag van mensen psychopathologisch te diagnosticeren. Het resultaat van een radicale vorm van nomenclatuur, zo je wilt.
Voorspellende dromen worden binnen de wetenschap “precognitieve dromen” genoemd. En, in het geval een aantal van zijn dromen daadwerkelijk uitgekomen waren, dan kunnen wij dat statistisch, en dus rationeel, simpel wegredeneren. Zo had hij voorspeld dat zijn medegevangene ter dood veroordeeld zou worden. Maar, in die tijd, voor zo’n misdaad, was de kans best wel groot dat zijn medegevangene de doodstraf zou krijgen. Zo’n voorspelling is helemaal niet uitzonderlijk.
Verder zien wij dat hij telkens anderen schuld geeft voor zijn eigen falen: dit noemen wij “externaliseren van de schuldvraag”. Dit gaat bij hem ook vaak gepaard met complotdenken…zijn familieleden hadden tegen hem een complot beraamd…de vrouwen die wisten dat hij geen schuld had aan het zedenmisdrijf, maar doelbewust hun mond dicht hielden, hadden tegen hem een complot beraamd… Allemaal tekenen van onmacht en neutralisatie van de schuldvraag. En het feit dat hij zegt boodschapper van God te zijn duidt op grootheidswaanzin.
Laten we nog even een jurist aan het woord laten die kan verklaren hoe onwaarschijnlijk het is dat zoveel “geloofwaardige” getuigen dezelfde leugen over hem zouden verzinnen. In ons rechtssysteem hanteren wij de regel “een getuige is geen getuige”, maar in zijn geval zijn er zoveel geloofwaardige, voornaamste getuigen die hetzelfde zeggen. En…wees nu eerlijk…hoe geloofwaardig is het dat een oudere vrouw een jongeman zou willen dwingen tot onzedelijke handelingen, misbruik makend van haar machtspositie en hun afhankelijkheidsrelatie? Het is toch eerder andersom, zeker wanneer een jongeman in het spel is met een zeer traumatische en problematische jeugd.
Concluderend: wij zouden, naar alle waarschijnlijkheid, onze dierbare profeet Jusuf a.s. hetzelfde hebben aangedaan als de eerder beschreven volkeren hun eigen profeten hadden aangedaan: voor gek en leugenaar verklaren en hem bestraffen, tot een verworpene der aarde decimeren. Wie zou hem behalve Allah van het onrecht dat we hem zouden aandoen kunnen redden?
In hoeverre zijn wij dan nog ontvankelijk om de heilige boodschap van onze dierbare profeten te ontvangen? Het verhaal van Jusuf a.s., zijn hele leven is een openbaring van onmetelijke proporties. Een inspiratiebron die ons helpt om onze eigen tijdsgeest te diagnosticeren, om tot bezinning te komen, om de radicale “ik-cultuur” in welke wij meegezogen zijn te ontvluchten en ons nederig op te stellen om zodoende ontvankelijk te worden voor de boodschap van Allah. Dat we kunnen zien en horen.
Dit stuk is geschreven door Luqman. Luqman is afkomstig uit de buurt van Srebrenica, Bosnië en woont sinds 1994 in Nederland. Hij is afgestudeerd in de politieke filosofie en denkt dan ook graag lang en diep na, ook over de Qur’an.
Volg ons op social media