Deze 27ste juz’ bestaat uit meerdere hoofdstukken (siwar) die stuk voor stuk zeer interessant zijn. De juz’ begint midden in een hoofdstuk genaamd ‘Degenen die doen verspreiden’ (al-ḏārīyāt), waarin op het einde de essentie van onze schepping als mens wordt benadrukt [51:56-58].
Daarna komt het hoofdstuk ‘De berg’ (al-ṭūr), opgevolgd door het hoofdstuk ‘De ster’ (al-najm) dat op diens beurt weer wordt opgevolgd door het hoofdstuk ‘De maan’ (al-qamar).
Alhoewel elk van deze drie hoofdstukken vol zit met prachtige verzen, zijn de namen van de hoofdstukken voor mij al een aanleiding an sich om diep te reflecteren over deze scheppingen: de berg, de ster en de maan.
De juz’ beslaat verder nog uit drie andere hoofdstukken: ‘De Barmhartige’ (Arraḥmān), ‘De gebeurtenis’ (al-wāqi’ah) en ‘Het ijzer’ (al-ḥadīd).
Echter, dit hele artikel is geïnspireerd door één specifieke vers (āyah) dat in deze juz’ aan bod komt. Ik zal eerst drie verschillende gebeurtenissen omschrijven alvorens ik dieper in ga op dit vers.
1. Amsterdam Zuidoost, 11 mei 2019, 23:30
“Op loopafstand van mijn huis bevinden zich momenteel meer dan zeventig man in één kamer. Het betreft één van de vele groepen van ‘We Are Here’ die van tijd tot tijd genoodzaakt zijn om weer een andere plek te vinden waar ze voor een korte periode een dak boven hun hoofd hebben. Veel hebben ze niet tot hun beschikking.
Ook niet in deze heilige maand, waarin ze van de gulheid en barmhartigheid van anderen afhankelijk zijn wat betreft datgene wat ze te eten hebben tijdens de ifṭār. Individuen zijn het, die zich ontfermen over deze groep. Ook op deze late avond zijn het een handvol gedreven vrijwilligers die de groep voorzien van hun avondmaal.”
2. Justitieel Complex Schiphol, 17 mei 2019, 15:15
“Het is niet altijd even gemakkelijk om als geestelijke verzorger aan de slag te gaan in de gevangenis. Alhoewel ik dat de laatste maanden wel heb ingezien, werd ik daar nogmaals aan herinnerd deze week. Het is de tweede dag dat mijn begeleider, tevens iemand met meer dan twintig jaar ervaring op dit gebied, voor een gesprek wordt gevraagd door een gedetineerde die zijn hart wil luchten.
De verhalen die de imam te horen krijgt zijn niet niks, noch is het makkelijk om het leed van de persoon tegenover hem te verzachten. Desalniettemin zijn zijn aanwezigheid en luisterend oor meer dan genoeg voor de persoon in kwestie, die voor het eerst in lange tijd oprechte aandacht van iemand ontvangt.”
3. Vrije Universiteit Amsterdam, 18 mei 2019, 14:45
“Ik heb het lokaal gereserveerd in het hoofdgebouw om les te geven, maar op het moment dat ik aankom is er volop een andere les gaande. Een student kiest ervoor om in het weekend vrijwillig scholing en begeleiding te geven aan een groep Syrische studenten die hard bezig is zich een weg te banen binnen het onderwijssysteem. Ijverig en met volle aandacht zijn ze aan het werk.
Ik betrap mijzelf erop dat ik in mijn gedachten aan het illustreren ben hoe de reis van de personen in het lokaal eruit heeft gezien, van Syrië naar Amsterdam, wat ze allemaal wel niet hebben meegemaakt en wat een verademing het wellicht voor ze is om dan iemand tegen te komen die hier bereid is om een helpende hand aan te bieden … ”
Het zijn deze momenten die in mij opkomen als mijn ogen vallen op het vers
الرَّحْمَنُ
“De Barmhartige”
dat voorkomt in de 27ste juz’ van de Koran. De Barmhartige (Arraḥmān) wordt door meerdere klassieke islamitische geleerden beschouwd als de meest gewichtige naam en eigenschap van God (Allah). Alhoewel ik eenieder aanraad om dit woord taalkundig tot in de puntjes te bestuderen, neem ik jullie in deze reflectie graag mee naar de aanpak van de Syrische geleerde Muḥammed Rātib al-Nābulsī, als het gaat om het bestuderen van de Schone namen van Allah.
Al-Nābulsī behandelt elke eigenschap van Allah vanuit drie perspectieven:
- de betekenis van de eigenschap an sich;
- de manifestatie van deze eigenschap in het dagelijks leven;
- het internaliseren en uitoefenen van deze eigenschap als gelovige.
Het is dit tweede punt wat voor mij de rode draad is in de drie momenten die ik aan het begin van deze reflectie heb vastgelegd. In alle drie de gebeurtenissen ben ik geraakt door de barmhartigheid in daden van personen, die op hun beurt doen herinneren aan de Schepper en diens Barmhartigheid.
Daden, voorbij de woorden, houden mij bezig tijdens het lezen van de bovenstaande vers in deze juz’. Zo nu en dan is het van belang om uit de tekst te stappen, om te leren om datgene waar het intellect mee vervuld is ook met de ogen en het hart te ervaren.
Het is uiteraard ook de aanschouwing van deze eigenschap die het mogelijk maakt om naar het derde perspectief, volgens de opsomming van al-Nābulsī, te bewegen. Het aanschouwen van daden die voortvloeien uit barmhartigheid (raḥmah) zijn een herinnering voor de aanschouwer aan deze eigenschap en een externe motivatie om soortgelijke daden te verrichten.
Ter afsluiting herinner ik mijzelf en elke lezer van deze reflectie, aan de volgende ḥadīth, opdat wij deze eigenschap leren te activeren in een maatschappij waar barmhartigheid op collectief niveau momenteel meer afwezig dan aanwezig is:
’الراحمون يرحمهم الرحمن, ارحموا من في الأرض، يرحمكم من في السماء’
‘De Barmhartige (Allah) is Barmhartig met de barmhartigen, wees barmhartig met degenen op aarde, opdat degenen in de hemel (de engelen) barmhartig met jullie zullen zijn’
2 Reacties op "Voorbij de woorden – Juz’ 27"
“Zo nu en dan is het van belang om uit de tekst te stappen, om te leren om datgene waar het intellect mee vervuld is ook met de ogen en het hart te ervaren.”
Treffend verwoord! ❤
@Hilal: Dank je wel. :)