Voorpagina Cultuur, Geloven/Religie, Geschiedenis

Iqbal aan de Neckar

Ieder volk gedenkt zijn helden anders. Het is sowieso opvallend dat een dichter als een held wordt herdacht. In 1977 werd de honderdste geboortedag van Mohammed Iqbal in Pakistan gevierd met bloemencorso’s door het gehele land. Zijn portret en meest geliefde verzen hingen overal langs de openbare weg. Het laatste huis dat hij bewoonde is nu een museum en gedenkplaten zijn aangebracht op de plekken waar hij studeerde in Cambridge en Heidelberg. De weg langs de Neckar in Heidelberg draagt nu zijn naam; de Iqbal-oever. Zijn gedicht Een avond aan de oever van de Neckar rivier, is in steen gegrift bij de rivier:

De karavaan van sterren Trekt voort zonder ook maar een fluistering of geluid; Berg, woud, rivier, Allen sluimeren; De natuur verliest zich in contemplatie. Ook jij hart, moet nu stil zijn. Houd je verdriet binnen en slaap!

Mohammed Iqbal (1877-1938), was een dichterlijke filosoof die schreef in het Engels, Perzisch en Urdu. Bekend van hem zijn Tarana-e-Hind (Lied van India), Asrar-e-Khudi (Geheimen van het zelf), Shikwa and Jawab-i-Shikwa (Dialogues with God), maar de dichtregels hiernaast staan in Payâm-i Mashriq (Boodschap uit het oosten). Voor zijn dichtwerk is hij door koning George V geridderd. In Pakistan is hij nog steeds ‘de dichter des vaderlands’ en zijn geboortedag – 9 november – is zoals gezegd een nationale feest- en vakantiedag. In 1929 stelt Muhammad Iqbal opnieuw de basisvraag ‘is het mogelijk de puur rationele methode van de filosofie toe te passen op religie en geloofservaring?’. Iqbâl formuleert deze vraag in de eerste lezing van een serie die hij in 1928 en 1929 gaf en die de zeven hoofdstukken van The Reconstruction of Religious Thought in Islam vormen. Hoewel veel geringer van omvang wordt dit invloedrijke werk, ook vanwege de titel, wel vergeleken met het hoofdwerk van Al-Ghazali, De herleving van de godsdienstwetenschappen.

Als dichter stelt Iqbal die vraag misschien vooral aan zichzelf. Steeds opnieuw, want het is een vraag die moslimdenkers door de eeuwen heen hebben gesteld. De geest van de filosofie is er immers een van vrij onderzoek. Filosofie wantrouwt alle autoriteit. Haar functie bestaat eruit de schuilplaatsen van de kritiekloze veronderstellingen van het menselijk denken te traceren waarbij de speurtocht kan leiden tot ontkenning of juist ruiterlijke erkenning van het feit dat zuivere rede niet in staat is de uiteindelijke oorzaak der dingen te bereiken.

Hoewel de koran ervan uitgaat dat zijn openbaringstekst een voortzetting van de openbaring vanaf het begin der tijden vormt, verschijnen de historische figuren van de koran en zijn profeet op het mondiale toneel op een moment dat een aantal actoren op het terrein van geopenbaarde religie, levensbeschouwing en wijsbegeerte hun plaats al hebben ingenomen. De vraag naar de verhouding tussen filosofie en islam is dan ook uitdrukkelijk aanwezig vanaf het historisch verschijnen van de islam; ze ligt ten grondslag aan de ontwikkeling van het islamitisch wijsgerig denken. Het feit dat deze vraag in de twintigste eeuw opnieuw uitdrukkelijk gesteld wordt, is echter geen gewone reprise of voortzetting van klassiek onderzoek. De vraag heeft een nieuw, specifiek belang in de hedendaagse cultuur.

De actuele situatie van de moslimwereld leidt tot hernieuwing van het moslim denken. Dit komt vooral tot uitdrukking in hernieuwde aandacht voor de traditie van het islamitisch wijsgerig denken en in de, daarmee samenhangende, vraag naar authenticiteit.

Authenticiteit houdt in dat handelingen en geloof eigen keuzen en oorspronkelijkheid weerspiegelen. Pas dan kan duidelijk worden wie iemand zelf is, wie iemand werkelijk is en niet wie anderen denken dat hij is, of wat iemand wil dat anderen denken dat hij is. Individueel ethisch gedrag dat authentiek is, kan niet uitsluitend worden bepaald door van buitenaf opgelegde waarden en normenpatronen; het vergt een innerlijke overtuiging. De bepaling van het zelf is echter niet te vinden door via een soort wegstreepproces naar de essentiële elementen te zoeken waaruit dan de uniciteit van het zelf als individu moet blijken. Ware authenticiteit veronderstelt een zeker evenwicht tussen het zelf en de gemeenschap. Het zoeken naar het wezenlijke zelf kan daarom alleen plaatsvinden zonder te ontkennen dat individuen de behoefte vertonen om in groter verband te leven en dat groepen zich mondiaal manifesteren. Dat neemt niet weg dat vaak een spanning wordt ervaren tussen de (net ontdekte) elementen van individualiteit en de existentiële gemeenschappelijkheden die het zelf, vanwege een spirituele groepsbeleving, juist op het gebied van eigenheid en innerlijkheid beleeft.

Het denken over authenticiteit raakt direct aan het denken over geopenbaarde teksten. Mensen lezen regelmatig geopenbaarde teksten die in de loop der tijd nieuwe betekenissen krijgen waarrond culturen gevormd worden. De vertaalslag tussen openbaring en cultuur is door mensen gedaan en moet steeds opnieuw worden gedaan. Die cultuur dient voldoende ruimte te geven voor menselijke autonomie om het geloof in het menselijk vermogen te rechtvaardigen dat hij/zij in staat is om vorm aan zijn/haar leven te geven. Juist menselijke autonomie – een aspect van menselijke individualiteit – komt mede in interactie met de omgeving tot ontwikkeling. Een cultuur overleeft in de mate waarin ze in staat is de aanhangers van andere culturen te inspireren.

Om de zaken wat toe te spitsen, zijn een aantal kenmerken te noemen van het denken over authenticiteit zoals dat te vinden is in de westerse traditie en in islamitische visies zoals die van Iqbâl.

Abdulwahid van Bommel was geestelijke verzorger voor moslims bij het Medisch Centrum Haaglanden, voorganger van het Moslim Informatiecentrum in Den Haag en directeur van de Nederlandse Moslim Omroep. Nu is hij docent geestelijke verzorging en schrijver.

Lees andere stukken van