Voorpagina Jouw Dagelijkse Dosis, Jouw Dagelijkse Dosis 2021/1442

Paradox van de mens – Juz’22

Bladerend door juz’ 22, nog niet wetende waar ik over zal reflecteren, kom ik vers [33:72] tegen:

Voorwaar, Wij hebben de Amānah aan de hemelen en de aarde en de bergen aangeboden, maar zij weigerden deze te dragen en zij waren er beducht voor, maar de mens nam deze op zich. Voorwaar, hij is onrechtvaardig en onwetend.

Er gaat geen keer voorbij dat ik dit vers tegenkom en het niet mijn gedachte vasthoudt. Ik blijf erover nadenken: wij hebben er dus voor gekozen om deze Amānah te dragen, als enige. Tegelijkertijd wordt ons verteld dat we, in deze keuze, onwetend en onrechtvaardig zijn geweest tegenover onszelf. De rest van de schepping, zich volbewust van wat deze Amānah inhield, wist het beter en weigerde. Maar wij mensen accepteerden dit aanbod. Waarom? En, hoe verhoudt zich dit tot het Goddelijke plan? In hoeverre was deze keuze, een keuze?

In mijn Nederlandse vertaling wordt Amānah uitgelegd als godsdienstige plichten, maar Engelse vertalingen geven het weer als the Trust. Ik kijk terug naar mijn aantekeningen van een eerder gevolgde cursus: de Arabische woordenschat van de Qur’ān[1]. Hier behandelden we de wortels van veelvoorkomende woorden in de Qur’ān, om zo de gehele kaleidoscoop van betekenissen achter een woord te leren. De wortel van Amānah, ن – م – ا, heeft als algemene betekenis vertrouwen, veiligheid. Een vorm van diepe innerlijke rust. Niet verbazend komt het woord īmān van deze zelfde wortel: iets dat zo diep in jou aanwezig is dat het een bron van vertrouwen en rust is. ‘Geloven’ is daarmee een verkortte (en versimpelde) vertaling van de volledige betekenis van īmān. In een andere vervoeging van deze wortel, zoals in vers 72, werd ons in deze cursus geleerd dat Amānah staat voor iets dat jou in vertrouwen is achtergelaten. Iets waar jij nu de verantwoordelijkheid over draagt. Anders gezegd, iemand die jou een Amānah geeft, geeft jou de verantwoordelijkheid om er in vertrouwen en verantwoord mee om te gaan. De betekenis van Amānah lijkt daarbij verder te gaan dan godsdienstige plichten. Het staat voor vertrouwen, dat gepaard gaat met een morele verantwoordelijkheid m.b.t. datgene Allah SWT ons opgedragen heeft en bij ons heeft achtergelaten.

Ik realiseer me dat ik de afgelopen tijd de inhoud van dit vers al langer aan het overpeinzen ben: denkende aan de immense schade welke de mensheid de aarde heeft aangericht, vecht ik met de ogenschijnlijke paradox dat wij als mensen, in onze rol als gevolmachtigde (khalīfah), tegelijkertijd verantwoordelijk zijn voor de transformatie en het herstel van deze aarde. Ik vraag me af of wij überhaupt in staat zijn om bij te kunnen dragen aan een oplossing, want zijn wij niet simpelweg het probleem? Anders gezegd, zou de aarde niet beter af zijn zonder ons?

Me bewust van dit onbevredigende en daarbij onachtzame antwoord, probeer ik deze gedachtes te stoppen. Ik blader terug naar [2:30], waar ons over ons agentschap op aarde wordt verteld:

En toen jouw Heer tot de Engelen zei: “Voorwaar, Ik zal op aarde een gevolmachtigde aanstellen,” zeiden zij: “Gaat U daarop iemand aanstellen die daarop verderf zal zaaien en bloed zal vergieten, terwijl wij U roemen met Uw lofprijzing en wij U heiligen?” Hij zei: “Voorwaar, Ik weet wat jullie niet weten.

In bovenstaand vers wordt duidelijk dat Allah SWT de wil heeft een khalīfah op aarde te plaatsen. Met de creatie van de mens is die wil vervuld. Amina Wadud kiest ervoor om de term khalīfah te vertalen als trustee, of, moral agent, en stelt dat “human beings are charged with fulfilling a trust with Allah”. Dit betekent dat we ons zowel aan de wil van Allah SWT dienen over te geven, alsmede “[being] charged to manage our affairs on the earth in a fashion that demonstrates our surrender” (2006: 33-34).

Ik keer terug naar [33:72] en mijn vraag naar het Goddelijke plan hierachter. Als het doel van onze creatie is geweest dat wij de rol als khalīfah op deze aarde vervullen, zou je dan kunnen stellen dat het dragen van deze Amānah hier een logisch gevolg van is? Dat zij onderdeel zijn van elkaar: het dragen van Allah’s Amānah maakt je een khalīfah, en het zijn van een khalīfah betekent dat je Allah’s Amānah dient te dragen? En als deze inherent verbonden zijn, dat Allah SWT een khalīfah diende te creëren, omdat de schepping voor ons (in de zin van de volgorde van de creatie) weigerde een khalīfah te zijn (zich bewust van wat deze immense verantwoordelijkheid inhield), en daarmee logischerwijs, weigerde Allah’s Amānah te dragen?

In ‘The Study Quran’ zijn hierover de volgende exegeses te vinden: de rest van de schepping weigerde, in erkenning van hun eigen zwakte. De mens daarentegen was bewust van haar plaats en nam haar verantwoordelijkheid. Een andere mogelijkheid is een meer metaforische uitleg: ondanks de grootsheid en weelderigheid van de hemelen, aarde en de bergen, hebben zij, anders dan de mens, niet de capaciteit deze verantwoordelijkheid te dragen (2015: 1040).

Wadud zegt over deze Amānah:

Humans accept this trust, or covenant, primordially. Between human acceptance and divine purpose for human creation rests the basic idea of Qur’anic guidance: coorporation between Allah, as Creator of all the worlds, and humankind, as creature and khalīfah in Allah’s creation, on earth. (2006: 35)

Je zou daarmee kunnen stellen dat in het woord Amānah het volgende samenkomt: wij dragen deze Amānah in vertrouwen, als onderdeel van ons menszijn. Onze verantwoordelijkheid als khalīfah op aarde, als doel van onze schepping, is fundamenteel aan ons bestaan. En, op basis hiervan onderscheiden wij ons van de rest van de schepping.

Ik begin het ogenschijnlijke paradox beter te kunnen accepteren. Want, zoals Wadud stelt, rakende aan het laatste deel van vers 72:

The agent-servant paradigm in the Qur’an sets up an understanding of both the limits of human will and the expectations on humanity for using free will toward moral service. Although humans are given a certain capacity through agency, that capacity – a gift – must be used morally in the service of Allah and of maintaining cosmic harmony, as a responsibility. (2006: 37)

Anders gezegd, de onrechtvaardigheid en onwetendheid van de mens doelt op het niet (kunnen) vervullen van deze Amānah. Het niet (voldoende) kunnen zorgen voor hetgeen ons in vertrouwen is gegeven, en wij als moral agents dienen te dragen. Er is daarmee geen sprake meer van een paradox, want zelfs ons falen in het (volledig) dragen van deze Amānah was al voorgeschreven. Het zijn van khalīfah ,terwijl wij ook bij machte zijn het verkeerde te doen en schade aan te richten, was al voorgeschreven.

Ik vind gemoedsrust in deze gedachte. Vertrouwen, overgave, zoals de wortel van Amānah symboliseert. Er is ons een immense verantwoordelijkheid gegeven. Dit is onderdeel van ons menszijn: wetende dat wij nooit in staat zijn deze verantwoordelijkheid in vol gewicht te dragen, maar met vertrouwen dat we het kunnen. In het falen zijn wij dan ook onrechtvaardig en onwetend ten opzichte van onszelf: het realiseren van cosmic harmony, oftewel ervoor zorgen dat we leven in kosmische harmonie met de gehele schepping is niet enkel onze verantwoordelijkheid. Het komt ook ten goede van onszelf. Nemen we die verantwoordelijkheid niet, dan zijn wij het die onrechtvaardig zijn tegenover onszelf.

[1] Gegeven door de ontzettend wijze en scherpe docent, Samira I. Ibrahim

Jouw Dagelijkse Dosis:

Jouw Dagelijkse Dosis 2021/1442: