Voorpagina Cultuur, Naamloos

Naamloos – deel 3

Roomservice! Roomservice! Een tengere jongen zette met trillende handen mijn kopje koffie op tafel. ‘Broeder uw koffie’. Het stukje ongeduld dat voor me stond keek me vragend aan. Op weg naar een beter leven, hoopte hij een paar biljetten uit me te vissen. Ik trok mijn portemonnee uit en haalde een briefje van 1000 roepie uit en gaf het hem. Zijn ogen puilden uit van geluk. Hij vertrok bijna dansend uit mijn kamer.

Zijn woorden galmden nog steeds in mijn hoofd. Verdomme, ik kreeg ze er niet uit. Broeder uw koffie! Broeder uw koffie, Broeder! Broeder! Die verdomde Indiase beleefdheid, soms ben ik een broeder, dan weer een oom, en zo wipt het leven van het ene naar het ander. Broeder en oom, oom en broeder. De koffie smaakte bitter, een tegenreactie op mijn vloekende denken. De koffie had me te pakken en vertelde meer over mijn leven dan ik ooit zou kunnen vertellen. Officieel ben ik een bastaard. Ik verstopte vaak dit erkende diploma voor anderen, maar iedere keer weer kondigde de  Indiase maatschappij mijn wedergeboorte aan.

Het was een heldere dag, die mijn verlichte denken zou dragen. Daar ging ik, vol enthousiasme en ongeduld mezelf inschrijven op de universiteit. Alles moest deze dag vlekkeloos verlopen, het moest lopen zoals de boeken het hebben geschreven. Mijn maag draaide honderd toeren, vlinders vlogen verliefd in de lente van mijn maag. Ik voelde elke zenuw van mijn lichaam dansen met mijn bloed. Een jaar daarvoor, danste ik met de borden en glazen van Tandoori Palace, een middelklasse en klein restaurantje. Mijn eerste, laatste, alle fooien heb ik geïnvesteerd in boeken, studiemateriaal en nieuwe schoenen. Karim zei altijd: “Vriend, schoenen maken de man! De schoenen, begrepen? De schoenen!” Mijn Bataschoenen glommen, de weerspiegeling bestond uit een trotse, tengere en zelfzuchtige jongen.

Trots. Ja dat was ik die dag. Ik voelde me sterk, machtig over het stuk grond dat onder me lag. Mijn vrienden kwamen die ochtend naar me toe, om mij succes te wensen. Ook zij waren trots. Trots dat ik geen borden meer hoefde te wassen, geen drugs hoefde te verkopen, geen mensen hoefde af te persen, niet hoefde te hoereren, of te hosselen. Karim keek me aandachtig aan, Er verscheen een brede glimlach, zijn gele bevlekte tanden bevielen me dit keer wel. Zelfs die dikke spleet tussen zijn tanden irriteerde mij niet. Maar zo mannelijk als ik was, hield ik mijn liefde voor hem binnen in. Vooral vandaag. “He Colgate, als je die grijns van je nog een keer tevoorschijn haalt, dan sloop ik je.”

Die dag waren begrippen als eenzaamheid en leegte vreemd voor mij. Die dag voelde ik elke ader in mijn lichaam leven. Die dag communiceerde mijn hart eindelijk eens met God. Ik keek nog een laatste keer in de spiegel. De universiteit was een immens groot complex. De zware betonnen muren trokken mij dichterbij. Zoveel wijven had ik nog nooit gezien. Ik voelde me een vreemde maar tegelijkertijd zeer opgewonden. Mijn ogen gingen van links naar rechts van rechts naar links. Alles bewoog zich zo snel, ik kon het niet meer bijhouden. Ik wilde elk detail die dag in me opnemen alles wat zich bewoog, werd omarmd. Voor mij liepen een paar jonge studentes, wat maakten ze toch een mooi geluid. Daar stond ik dan, de sukkel. Er werd geduwd, getrokken, gedanst en geflirt. Veel studenten gingen naar de collegezalen en het werd op het plein steeds leger. Daar stond ik dan, tien minuten later starend naar diezelfde betonnen platen. Helemaal alleen. Ik werd wakker geschud door de bewaker: “Zoek je iets?" Ik schrok en vroeg schaapachtig. “Euh, kantoor van het hoofd?”

“Doorlopen, derde deur links”. Terug in de realiteit, werd ik weer gesloopt door zenuwen. Ik klopte aan. Geen gehoor. Dan maar nog een keer. Geen gehoor. Ik schraapte mijn keel. Geen gehoor. Hallo? Geen gehoor. Halloooo? Geen gehoor. Excuse me? Geen gehoor. HALLLOO!  ‘Waarom schreeuw je? Ik hoor je wel’ Een zware stem kwam uit de kamer. Ik opende de deur. Een dikke kalende man zat ongeïnteresseerd zijn nagels te vijlen. Zijn stropdas was veel te klein. Zijn buik weer te groot. Zijn zwarte haren glommen. Hij keek op. Gatver wat een creatie. Mijn keel maakte rare geluiden, waar was mijn stem? Ik schraapte de boel heel hard. ‘Aaaahhheuuhhhhhhhggg, Sir ik wil mezelf graag inschrijven op uw mooie universiteit’
“Heb jij inschrijfgeld bij je?”
“Euh? O ja ja meneer. Natuurlijk”
“Geef hier dan, en vul deze formulieren in” Hij wierp zijn blik op de stoel en gaf me toestemming daar te gaan zitten. Ik gaf het formulier terug. Hij fronste zijn voorhoofd, dat weg had van een verschrompelde aardappel.
“Wie is je vader?”
“Heb ik niet meneer”  Klootzak, als hij het hoofd van dit betonnen paradijs niet was.
“Geen vader, geen moeder. Dus je bent een zielige bastaard”

Ik keek hem aan. De zenuwen waren dood, ik voelde ze niet meer. De dans was over.
“Deze prestigieuze universiteit heeft een imago. Respect! Als ik elke sloeber aanneem kan dat mijn imago schade geven. Ik bel je morgen of je bent aangenomen. Wat is je mobiele nummer?’”
“Meneer, heb ik niet” De aardappel begon hard te lachen, er kwam een honend gelach uit. Gatver, wat een creatie.
“Meneer, ik kom zelf morgen bij u langs.” Hij stopte abrupt met lachen.
“Ik heb dan geen tijd, niet getreurd nietsnut. Vanaf maandag kun je lessen volgen” En de blik waarmee hij keek zal ik nooit meer vergeten. De waarheid volgt me altijd. De vuile bastaard die ik ben.


Naamloos!

De naamloze kijkt terug op zijn barre, drukke en chaotische leven. Het leven heeft hem gezocht en vaak heeft hij geprobeerd het leven op te zoeken. Vanuit zijn vijfsterren hotelkamer lacht hij zijn leven toe en geeft hij zijn leven een naam. Zijn momenten gaan gepaard met het gemis van zijn roerige leven in de achterbuurt van Mumbai. De wil en het hart proberen hem op een avond te verenigen met zijn vrienden, jeugdliefde, bedelaars, hoeren, rioleringen en baba’s.