Voorpagina Gastarbeiders, Islam

De bedoeling was goed

Abdulwahid van Bommel is gastarbeider bij wijblijvenhier.nl

Bijna elk boek over islamitisch ethiek, dat wil zeggen elke tekst die ‘goed en kwaad’ in het licht van Koran en Hadith behandelt, begint met een paragraaf over de vraag: wat is onze bedoeling? De profeet heeft hierover een gevleugeld woord gesproken, namelijk:

"innama’l ‘amala binniyât" 
alles wat we doen wordt beoordeeld naar onze intentie.

Hiermee heeft de profeet aangegeven dat we ons in de menselijke motivatie moeten verdiepen; waarom doen wij wat wij doen? Dat is een belangwekkend gegeven. Ook binnen de psychologie bestudeert men de menselijke motivatie om menselijk gedrag te begrijpen.

De psychologie heeft de volgende definitie:

Motivatie heeft betrekking op een bezielende toestand van het organisme dat deze in de richting van een bepaald doel stuurt. Die motivatie wordt opgesplitst in drie delen:

    1. Een drang van binnenuit (innerlijke behoeften en drijfveren van het organisme);
    2. De aantrekkingskracht van buiten (externe factoren die het organisme beïnvloeden);
    3. Het doelgericht gedrag.

Waarom verdiep je je bijvoorbeeld in een theoretische basis voor opvoeding in de islam? Je innerlijke drang kan nieuwsgierigheid zijn of een behoefte om iets te weten te komen over jezelf, of een onlesbare dorst naar kennis. Externe factoren worden gevormd door ouders, leerkrachten, media, etc., die je motivatie beïnvloeden om bepaalde dingen wel of niet te gaan doen. De rest van je omgeving kan ook een stimulerende werking uitoefenen op je leergedrag .

Bij de motivatie gaat het er meestal om een bepaald doel te bereiken. Dat kan een leerdoel zijn en dat is meestal een tussenstation. Wanneer je je doel hebt bereikt en de motivatie neemt af, dan is het zaak jezelf weer een nieuw doel te stellen. Leren is in de islam van de wieg tot het graf. ‘Lifelong learning’ wordt als een Amerikaans begrip gezien, maar de profeet zei 14 eeuwen geleden: “Vergaar kennis van de wieg tot het graf”.

Voor ieder mens (dus ook voor moslims) zijn er drie soorten motieven, drijfveren of beweegredenen die voor ons handelen en denken doorslaggevend zijn:

  1. Biologische drijfveren
    Deze komen voort uit onze behoefte aan bijvoorbeeld water, zuurstof en slaap;
  2. 2. Psychosociale drijfveren
    Deze komen voort uit de behoefte aan zekerheid, eigenwaarde, liefde en sociale waardering;
  3. 3. Religieuze drijfveren
    Deze komen voort uit de behoefte boven onszelf uit te stijgen en een relatie met het goddelijke te onderhouden.

De biologische drijfveren zijn aangeboren, de meeste psychosociale drijfveren worden aangeleerd en komen voort uit ervaring. Sommige psychologen gaan ervan uit dat bijvoorbeeld de behoefte aan menselijk contact ook aangeboren is. Volgens de islam zijn religieuze drijfveren zowel aangeboren (fitrî) als aangeleerd. Vandaar de nadruk op kennisvergaring. De laatste drijfveer beïnvloedt sterk het morele, spirituele en mentale kader waarbinnen de eerste twee worden beleefd.

Deze thema’s hangen ten nauwste samen met individuele verantwoordelijkheid. Dit wordt binnen de islam in samenhang met collectieve verantwoordelijkheid gezien. Die is voor een deel binnen de eigen (moslim) gemeenschap nog wel aanwezig maar is in de grote steden niet direct herkenbaar als sociale betrokkenheid op de gehele samenleving. Vanuit de moslims is er niet echt een gemeenschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel voor ‘de Nederlandse samenleving’. De veel besproken waarden en normen zijn over en weer niet altijd herkenbaar voor beide partijen. Van Nederlandse kant is het vaak moeilijk om gedrag te ontdoen van de exotica om de bedoeling te begrijpen en van moslimzijde wordt niet altijd ‘lichaamstaal’ als even belangrijk als ‘lichaamsbedekking’ gezien.

In de landen van herkomst zag de gemeenschap toe op de gedragingen van kinderen en corrigeerde gezamenlijk ‘fout gedrag’. Hiervoor zijn binnen de moslimgemeenschap veel gedragcodes ontwikkeld. De westerse samenleving trekt zich op dit punt heel ver terug. De harde hand van sommige moslimvaders komt vaak voort uit onmacht en verlies van respect. Wederzijdse eerlijkheid, onderling vertrouwen en openheid kunnen straf overbodig maken.

Voordat we ons in de vraag verdiepen of straffen altijd pedagogisch even verantwoord is en zo ja, hoe dan – kijken we naar wat algemene opmerkingen van de profeet, sommige erg bekend, over de huiselijke sfeer en de interne familie- en gezinsverhoudingen.

  • Er kwam een man bij de profeet en hij vroeg: “O boodschapper van Allah! Wie heeft het meeste recht op mijn plezierige gezelschap?”
    De profeet antwoordde: “Je moeder”.
    De man vroeg: “En wie daarna?”
    De profeet zei: “Je moeder”.
    De man vroeg weer: “En wie daarna?”
    De profeet zei weer: “Je moeder”.
    De man vroeg weer: “En wie daarna?”
    Waarop de profeet zei: “En dan je vader”.
  • De vanzelfsprekende moederliefde wordt in een andere uitspraak van de profeet gelijk gesteld aan de genade van Allah:
    De rahima (baarmoeder) is van de Rahmân (de Barmhartige) afgeleid. Daarom heeft Allah – tegen de rahima – gezegd:
  • “Hij die zijn banden versterkt met u, versterkt daarmee zijn banden met Mij! Maar hij die zijn banden met u losser maakt, verzwakt daarmee zijn banden met Mij!”
  • Er kwam een woestijnarabier bij de profeet en zei: U kust kinderen (eigenlijk: sibyân = zuigelingen!), maar wij doen zoiets niet. De profeet antwoordde: “Wat kan ik eraan doen wanneer Allah het mededogen uit uw hart heeft verwijderd?”
  • De profeet nam eens een baby in zijn armen, waarbij hij het verhemelte van de baby met gekauwde dadel inwreef (hanaka = een gebruik dat daarna tot de profetische gebruiken (soenna) is gaan behoren) en de baby plaste op zijn kleding en hij liet water komen en spoelde het daarmee af.
  • Aswad zei, ik vroeg aan Aysjah wat de profeet deed als hij thuis was. Ze zei: “Hij hielp zijn vrouw, dat wil zeggen, hij deed werk voor zijn vrouw”.
  • Anas ibn Mâlik was op zijn tiende aan de profeet gegeven om van hem te leren en hem te dienen. Hij zei: “Ik diende de profeet tien jaar lang en hij zei nooit zelfs maar iets als ‘foei’ tegen mij. Zelfs niet: waarom heb je dit gedaan of waarom heb je dat niet gedaan?”
  • Tofail ibn ‘Amr al-Dausî kwam met zijn metgezellen bij de profeet en zei: O boodschapper van Allah! De Daus (zijn stamgenoten) hebben (de islam) geweigerd en zijn ongehoorzaam. Bid tot Allah, opdat Zijn straf over hen kome! En er werd al gezegd: de Daus hebben zichzelf ten gronde gericht! Maar de profeet zei:
    “O Allah! Schenk Uw leiding aan de Daus en breng hen tot zichzelf.” De profeet weigerde dus om straf te bidden, zelfs bij mensen die ongehoorzaam waren.
  • De boodschapper van Allah zei: “Allah schenkt geen genade aan degene die geen mededogen heeft voor mensen”. En hij zei: “Degene die geen mededogen heeft voor onze kleinen (de kinderen) en geen respect heeft voor onze groten (de volwassenen) is er niet een van ons!”
  • Anas heeft gezegd dat de profeet nooit schold, vloekte of obscene taal gebruikte. Wanneer hij iemand van ons wilde terechtwijzen zei hij: wat is er met hem aan de hand, moge zijn voorhoofd uitbundig met aarde in aanraking komen. (De profeet gebruikt hier een metafoor en bedoelt: Laat hem veel het gebed – en tijdens het gebed: sadjda – verrichten, dan verandert hij wel, dat wil zeggen, dan komt er wat meer genade en mededogen in zijn hart).


Abdulwahid van Bommel is imam, publicist en geestelijke verzorger voor moslims bij het Medisch Centrum Haaglanden. Voorheen was hij voorganger van de Moslim Informatiecentrum in Den Haag en directeur van de Nederlandse Moslim Omroep.

Abdulwahid van Bommel was geestelijke verzorger voor moslims bij het Medisch Centrum Haaglanden, voorganger van het Moslim Informatiecentrum in Den Haag en directeur van de Nederlandse Moslim Omroep. Nu is hij docent geestelijke verzorging en schrijver.

Lees andere stukken van