Voorpagina Politiek, Spiritualiteit

Ghazali, een politicus of mysticus?

Weinig moslims hebben een zo roemrijke reputatie als Al Ghazali ( 1058 n. Chr.) Deze uitzonderlijke grootgeleerde heeft voor veel opschudding gezorgd in zijn tijd. Hij viel vooral de moslimfilosofen aan, die sterk geïnspireerd waren door het Aristoteliaans gedachtegoed. Hij wees hun doctrines robuust af en noemde sommigen zelfs ketters van de Islam. Zo schrijft Ghazali in zijn boek: De Tegenspraak der Filosofen (al-Tahaafoetal-falaasifa) dat er twintig stellingen van moslim filosofen (lees: Farabi en Ibn Sina) moeten worden verworpen, omdat ze leiden tot ongeloof (kufr) en/of ongewenste vernieuwing (bida).

Drie van de stellingen veroordeelt Ghazali als uitingen van ongeloof (kufr), die niet met de Islam verzoenbaar zijn:

1) de verwerping van de lichamelijke herrijzenis
2) de Aristotelische opvatting dat God slechts universalia kent
3) het geloof in een eeuwig universum

Over het algemeen wordt Ghazali gezien als degene die de ondergang van het Grieks-geinspireerde denken in de Islam op zijn geweten heeft. Hij nam afstand van het filosofisch benaderen van God, en verdiepte zich eerder in de kracht van het hart dan in de kracht van het verstand. De bovenstaande drie stellingen zijn voor een ‘niet-gelovige’ (hier: iemand die een zintuiglijk en logisch bewijs nodig heeft om een geloof aan te hangen ) enigszins begrijpelijk, omdat hierin enige logica schuilt. Maar voor ‘een gelovige’ die De Koran en de Overleveringen letterlijk wilt interpreteren (waar nauwelijks ruimte is voor het beperkt menselijk redeneren) zijn bovenstaande stelling klinkklare onzin.

Ghazali heeft na zijn felle aanval op de moslimfilosofen zich verdiept in de mystieke kant van de Islam. Dit is duidelijk te zien in zijn boek: ‘Ihyaa al-ulum al dien’ (Herleving van de religieuze wetenschappen), zijn grootste boek qua omvang. Het werk telt veertig hoofdstukken, die overeenkomen met de veertig dagen die de sufi in afzondering doorbrengt. In het boek beschrijft hij de verschillende stadia van het pad naar de verlossing, en alle gevaren die de zoeker onderweg kan tegenkomen. Wat wel weer opvalt in zijn stukken, is dat hij indirect weer de moslimfilosoof Ibn Sina bekritiseert in zijn definitie van ‘profetie’. Volgens Avicenna is ‘het profetisch vermogen’ een hoger zintuig dan de waarneming of rede terwijl Ghazali zegt dat de profetie een geschenk van God is. Profeten zijn voor Ghazali de ‘artsen van het hart’, niet van het lichaam of de ziel: de profeten waarborgen de gezondheid van het mensenhart, die uit gehoorzaamheid aan God bestaat. 

De titel van mijn stuk ‘Ghazali, een politicus of mysticus?’ insinueert dat de grootgeleerde misschien wel een politiek belang heeft gehad bij de keuze van zijn mystieke pad. Kan dit überhaupt wel samen? Politiek en Mystiek? Een mysticus, is toch iemand die zijn persoonlijk belang in het niets laat vergaan en zich weerhoudt van maatschappelijke belangen?  Ondanks al zijn nadruk op de mystieke liefde (Hoebb) en het hart heeft Ghazali volgens sommigen nooit zelf enige mystieke extase ondergaan. Hij zou zich tot de praktische en technische aspecten van mystiek beperken.

Gelukkig geeft Ghazali in zijn boekwerk, Nasiehat-al-Muluk (Advies aan koningen) duidelijkheid over zijn beleving van mystiek. De mystiek waarnaar hij streeft is noch egocentrisch noch gericht op het zich afzonderen van de maatschappij. De herleving richt zich eerder op goed gedrag dan op individuele verlossing. De waarde die Ghazali hecht aan naleving van de wet, laat zien hoezeer mystiek en individuele vroomheid dienstbaar zijn aan de openbare orde in de stad.

Dit perspectief van Mystiek, had ik nooit ingezien. Jullie wel? Ooit heb ik mij laten vertellen dat een ware mysticus iemand is die voor de buitenwereld een actief en betrokken persoon in de samenleving is, maar binnenin zich slechts met de Eenheid van God afzondert. Mensen, die menen dat je het pad van verlichting slechts buiten een nederzetting, hoog in de bergen kunt vinden hebben het volgens Ghazali dus mis. Een sufi, kan zijn bestaansgrond ook in een rumoerig stad als Amsterdam vinden. Wie durft te zeggen dat Ahmed Aboutaleb in de rij van Ibn Arabi (een groot mysticus) hoort? Als Ghazali nu nog zou bestaan, dan zou hij dit misschien beamen.