Voorpagina Algemeen, Islam

Imam als geestelijk verzorger

In Nederland werken islamitische geestelijk verzorgers, naast gevangenissen, ook in het leger en in de zorg. Maar wat doen ze eigenlijk en waarom?

Jaarlijks verblijven ruim 70 duizend gevangenen in de Nederlandse gevangenissen. Hun verblijf is soms van korte duur en soms voor een lange periode. Ze wachten op een veroordeling in het Huis van Bewaring, zitten een straf uit in een gevangenis, worden behandeld in een TBS kliniek, worden ‘heropgevoed’ in een Jeugdinrichting of wachten, omdat ze geen verblijfspapieren hebben, op uitzetting naar het land van herkomst in een inrichting voor Vreemdelingenbewaring. Al deze gevangenen verliezen hun vrijheid, maar ze zijn aan de zorg van de Staat toevertrouwd. De Staat moet ervoor zorgen dat deze periode humaan wordt doorgebracht, dat er een zinvol tijdsbestedingsprogramma wordt aangeboden en dat betrokkene zoveel mogelijk wordt voorbereid op een succesvolle terugkeer in de samenleving. Tot de zorgtaken die de overheid voor haar rekening neemt, behoort de geestelijke verzorging. In Nederland werken islamitische geestelijk verzorgers, naast gevangenissen, ook in het leger en in de zorg. Maar wat doen ze eigenlijk en waarom?

Geestelijke verzorgers lopen de halve marathon

Met het bieden van geestelijke verzorging realiseert de Nederlandse overheid het recht op godsdienstvrijheid en de daarbij behorende geestelijke bijstand. Artikel 41, lid 1 van de Penitentiaire Beginselenwet (PBW) meldt: “De gedetineerde heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen te belijden en te beleven”. De christelijke, joodse en humanistische geestelijk verzorgers zijn al decennia lang actief in detentie. De islamitische geestelijke verzorging begon op proefbasis begin jaren negentig in enkele gevangenissen. Sinds 2008 werd het erkend door de minister van Justitie. Islamitische geestelijk verzorgers werden toen ambtenaar met alle rechten maar ook plichten. Tot de plichten behoren een academische opleiding, het beheersen van de Nederlandse taal en het voldoen aan alle kenmerken van mensen die werken bij de overheid. Het Contactorgaan Moslims en Overheid is de erkende zendende instantie die de islamitische geestelijk verzorgers op religieuze geschiktheid (dat wil zeggen of ze voldoet aan de eisen van de imamschap) op voordracht van het hoofd islamitische geestelijke verzorging selecteert voor aanstelling bij de overheid.

Geschiedenis

De behoefte aan een goed georganiseerde islamitische geestelijke verzorging dateert van een paar decennia terug. De toenmalige minister Hirsch Ballin schreef in 1988: “In de penitentiaire inrichtingen is de geestelijke verzorging voor leden van minderheidsgroeperingen ontoereikend.”[1] Tot de minderheidsgroeperingen behoorden uiteraard de moslims. ‘Niet toereikend’ betekende concreet niet alleen dat er geen of maar zeer beperkt beschikbare imams waren, maar ook dat moslims zich noodgedwongen tot geestelijken van andere religies moesten wenden. Zo concludeerde Jonquière: “Op dit moment [juli 1996, M.A.] is er geen goed werkende islamitisch geestelijke verzorging. Moslimgedetineerden kunnen zich wenden tot de vertegenwoordigers van de drie aanwezige denominaties: protestants, katholiek en humanistisch. Het aanstellen van de imams wordt bemoeilijkt door verschillende zaken…”[2]

De zaken waar Jonquière naar verwijst, betreffen de omstandigheden waarin de islamitische geestelijke verzorging haar intrede moest doen. Om te beginnen had dit vak te maken met een voor haar vreemde omgeving zonder voorgeschiedenis, en dus met achterstand. De islamitische geestelijk verzorgers, bijna uitsluitend met een achtergrond als moskee-imam, waren aangewezen op hun vermogen tot improviseren in hun vakuitoefening. Sterker nog: ze waren bezig met een dubbele improvisatie. Als imam uit een islamitisch land moesten zij al in een westerse context hun draai vinden, omdat hun klassieke profiel niet berekend was op deze nieuwe context. Vervolgens gingen zij als islamitisch geestelijk verzorger ook nog eens zich specifiek richten op een nog specifiekere doelgroep en context: gedetineerden in een publieke instelling. Dat kon niet zomaar soepel lopen.

Verder ontbrak er een aantal cruciale factoren die bij het vak geestelijke verzorging in Nederland horen. Over de gehele breedte was bijvoorbeeld sprake van lager genoten opleidingen dan het vereiste niveau, en er was sprake van een talige en culturele achterstand als gevolg van de migratieachtergrond. Ook ontbraken de vereiste organisatorische kader van een zendende instantie en de daarmee ook strategische werkkaders, zoals een visie op de relatie religie en staat, een visie op religie en samenleving, een visie op bestrijding van criminaliteit vanuit religieus perspectief en een visie op detentie en humaniteit, alsook de ambtelijke en religieuze leiding, zoals die gebruikelijk waren bij de gevestigde denominaties.

Een poging om de bovengenoemde achterstand in te lopen is begonnen met een initiatief van Stichting Platform Islamitische Organisaties Rijnmond (SPIOR) in 1990. SPIOR nam acht parttime islamitische geestelijk verzorgers in dienst en detacheerde ze vervolgens bij een aantal gevangenissen. Dat is zo doorgegaan tot 2007. In organisatorische zin bood dit enige vooruitgang, maar op andere genoemde gebieden minder. Bovendien was het bereik gering en was SPIOR te klein om bijvoorbeeld als zendende instantie te functioneren. Na de oprichting van het landelijk Contactorgaan Moslims en Overheid in 2004, diende deze een aanvraag in om in aanmerking te komen voor de status van de zendende instantie. Deze status werd verleend op 23 oktober 2007. Tegelijkertijd werd een hoofd islamitische geestelijke verzorging – ondergetekende –  benoemd. Hiermee werd voldaan aan de twee basisvoorwaarden van de Staat om de islamitische geestelijk verzorgers te erkennen als ambtenaren. Met deze erkenning is ook een start gemaakt om de bovengenoemde achterstand in te halen.

Islamitische wortels van de islamitische geestelijke verzorging

Islamitische geestelijke verzorging wordt vanuit de heilige bronnen gezien als een vorm van hulp aan mensen in nood. Het volgende Koranvers ligt hieraan ten grondslag: “En zij [moslims] geven het voedsel waarvan zij houden aan een arme, een wees en een gevangene” (76:8).[3] Ook het gebod van de profeet Mohammed (vrede zij met hem) nodigt hiertoe uit. Dat is in de volgende overlevering verwoord:  “God zal op de dag des oordeels zeggen: ‘O mens (Ibn Adam)! Ik was ziek en jij bezocht Me niet.’ Hij (de mens) zal antwoorden: ‘O Heer, hoe had ik U moeten bezoeken terwijl U de Heer der Werelden bent?’ God zal antwoorden: ‘Wist jij niet dat Mijn dienaar die-en-die ziek was en jij bezocht hem niet? Wist jij niet dat als jij hem had bezocht dat jij Mij bij hem aangetroffen had.’ God vraagt verder: ‘O mens, ik vroeg jou om eten en jij voedde Mij niet.’ Hij (de mens) zal zeggen: ‘O Heer, hoe kan ik U voeden terwijl U de Heer der Werelden bent?’ Hij zal zeggen: ‘Wist jij niet dat Mijn dienaar die-en-die jou om eten vroeg en jij voedde hem niet? Wist jij niet dat als jij hem had gevoed dat jij dat (de beloning ervoor) zeker bij Mij aangetroffen had?’ God zal ook zeggen: ‘O mens! Ik vroeg jou om drinken en jij voorzag mij daar niet in.’ De mens zal antwoorden: ‘O Heer, hoe kan ik u voorzien van water terwijl U de Heer der Werelden bent?’ Daarop zal God zeggen: ‘Die-en-die dienaar van Mij vroeg jou om drinken, maar jij gaf hem geen water. Wist jij niet dat als jij hem voorzien had van drinken, dat jij dat (de beloning ervoor) zeker bij Mij aangetroffen had?’”[4] Deze overlevering wordt in de islamitische dogmatiek in feite toegepast op elke medemens in nood, of het nu gaat om een zieke, een gedetineerde, een gehandicapte of een andere zorgbehoeftige.

De sporen van wat we in Nederland islamitische geestelijke verzorging noemen, gaan in de praktijk terug tot de profeet Mohammed. Volgens Al-Khalîfî is de eerste gevangenis in de islam opgericht in opdracht van de profeet in de vorm van een vleugel in de moskee. Dat zou het belang van godsdienstuitoefening voor het welzijn van de gevangene illustreren, en het effect hiervan op zijn resocialisatie.[5] Zo zouden de gevangenen hun voordeel hebben gedaan met het aanhoren van de oproep tot gebed en het verblijf in de buurt van de moskee in het algemeen. Zij zouden ook bezoek van de imam hebben gekregen. Volgens Al-Khalîfî werd in de tijd van de profeet en zijn vier opvolgers de methode van al-manhadj al-da‘awî al-‘âm (algemene prediking van de islam) toegepast. Al-manhadj al-da‘awî al-‘âm komt overeen met wat de moskee-imam doet. Enige specialisatie zou zijn ontstaan in de tijd van de Abbasieden (749-1258), toen de staatshoofden Ibn Mansûr al-Mahdî (gestorven 785) en Hârûn al-Rashîd (gestorven 809) aandrongen op specifiek op gevangen toegespitste religieuze begeleiding. Volgens Al-Khalîfî  Hârûn al-Rashîd werden gedetineerden vrijgelaten die door deze specifieke begeleiding tot inkeer zijn gekomen (tawba).[6]

Een gevangene

Een specialisatie van de imam

Islamitische geestelijke verzorging is, zoals in de tijd van de Abassieden als het geval was, een specialisatie van de imam die hij inzet buiten de moskee. Dat zien we aan de volgende voorbeelden. In de vrije wereld zien we de imam ook geestelijke bijstand bieden buiten de moskee. We zien hem zieken thuis bezoeken; we zien hem een bijna stervende aan bed bijstaan met recitatie en gebed, de doden wassen, begrafenisceremonieën voorgaan en de nabestaanden aandacht geven en moed inspreken; we zien hem mensen bezoeken om een huwelijk te ‘zegenen’; we zien hem du’a doen voor een geboren kind, bemiddelen in een conflict tussen vader en zoon of man en vrouw en we zien hem ook vaak gewoon aanschuiven bij gewone feestelijke bijeenkomsten om de Koran te reciteren en du’a te doen voor de gastheer of -vrouw, voor de aanwezigen en de gemeenschap als geheel. De imam wordt ook in de moskee of in zijn huis bezocht door individuele moslims -mannen en vrouwen- die met hem vertrouwelijke zaken bespreken en raad en advies daarover vragen. Er is bijna geen andere ambtbekleder met wie zoveel moslims in vertrouwen spreken als de imam.

Als we al deze voorbeelden doornemen, zien we dat bij geestelijke verzorging vooral gaat om individuele geestelijke bijstand, alhoewel de gemeenschap er soms ook bij wordt betrokken. We zien ook dat aanwezigheid bij mensen, persoonlijke aandacht, luisteren naar het verhaal van de betrokkenen, het bijstaan door gebed en ritueel, en waar nodig persoonlijk advies hierin de rode draad vormen. Deze inzet wordt voor moslims gelegitimeerd vanuit de religieuze deskundigheid van de imam. Echter, geestelijke verzorging is niet hetzelfde als voorgaan in de moskee. Ik vat de verschillen tussen de islamitische geestelijke verzorging (gevangenisimam) en de moskee-imam, ofwel het algemene imamschap en het specifieke imamschap, in dit geval bij detentie, als volgt samen: Ten eerste is het contact met de gedetineerde meer individueel gericht. In de moskee richt de aandacht van de imam zich meer op het collectieve, op de groep.  Daarbij heerst in de moskee geloofsoverdracht en het antwoord op religieuze wettische vragen. In detentie is het contact meer gericht op het levensverhaal en existentiële vragen van de gedetineerden en niet zozeer op zijn juridische vragen en geloofsoverdracht. Alhoewel de islamitisch geestelijk verzorger geloofsoverdracht een plek geeft in zijn gesprek met de gedetineerde.

Ook is het gezag van de islamitische geestelijk verzorger onder moslims in detentie minder vanzelfsprekend dan in de moskee. De islamitische geestelijk verzorger dient zijn religieus gezag te verdienen op basis van aantoonbare deskundigheid en het vermogen om een zeer diverse doelgroep geestelijk bij te staan. In de moskee is de doelgroep van de imam overwegend uniform (etniciteit, religieuze achtergrond, leeftijd, mate van geloof belijden enz.).

Tot slot wordt de islamitische geestelijk verzorger in een positie gebracht die hem (of haar) dwingt de islam intensiever te door- en overdenken. Hij is veel meer bezig met reflectie over de praktische aspecten van het imamschap dan zijn collega moskee-imam. Daarbij gaat het om de bijdrage van deze geloofsovertuiging aan begeleiding van moslimgedetineerden en van hieruit ook burgers met een islamitische achtergrond in het algemeen. Gemeenschappelijk hebben beide beroepen het uitoefenen van het imamschap, dat wil zeggen, het voorgaan in het gebed, het verzorgen van de vrijdagsdienst en verder alles wat te maken heeft met religieuze begeleiding.

(Islamitische) geestelijke verzorging is er ook om de verbinding te maken tussen mensen binnen de gevangenis en de samenleving. De imam-geestelijk verzorger is onvoorwaardelijk aanwezig als een verbindingsfactor. Hij of zij is geen onderdeel van het Justitiesysteem, heeft een geheimhoudingsplicht en kan vrijwilligers inzetten uit de samenleving om betrokken te worden bij gedetineerden. Door dat laatste te doen voelen gedetineerden zich niet afgeschreven en dat verhoogt de kans op een succesvolle terugkeer in de samenleving.

Waardering van islamitische geestelijke verzorging

Geestelijke verzorging heeft ook een belangrijke rol in de advisering van directies en personeel van de gevangenissen als het gaat om humane detentie en ethische vraagstukken. Dat geldt ook voor de islamitische geestelijke verzorging. Dit vak krijgt dan ook een hoge waardering van directies, maar vooral van gevangenen wiens zorgvraag de basislegitimatie is van de islamitisch geestelijke verzorging. Zoals gezegd zijn gedetineerden waarmee de islamitische geestelijke verzorger te maken heeft heel divers van achtergrond. Ze komen uit de hele wereld, van gelovig tot diepgelovig, van praktiserend tot deels praktiserend of in het geheel niet praktiserend, van orthodox tot vrijzinnig tot seculier. Hun verwachtingen van de imam kunnen dan ook uiteen lopen. In mijn eigen onderzoek zijn de verwachtingen en behoeften van moslimgedetineerden in kaart gebracht. Ik geef hier een paar voorbeelden van.

In de eerste plaats verwachten alle gedetineerden dat de islamitische geestelijk verzorger, die ze overigens uitsluitend met ‘imam’ aanduiden, een professional is, communicatief vaardig en religieus gezaghebbend is. Hij dient bovendien een herkenbaar religieus profiel (d.w.z. duidelijk aangeven waar hij staat als imam) te hebben en uit te stralen en tegelijk ruimte te bieden voor andere gezindten in zijn doelgroep. Zijn kerntaak is om te beginnen het overbrengen van het geloof en het faciliteren van godsdienstuitoefening, geloofsontplooiing, geloofsoriëntatie en geloofsbeleving. Dat is ongeacht of de gedetineerde zelf daadwerkelijk praktiserend is of niet. Sommige gedetineerden gaan graag naar de vrijdagsdienst, horen graag de preek aan, maar bidden niet mee. Als er in een gespreksgroep religieuze vragen worden gesteld, doet niet iedereen daar aan mee. In beide gevallen benutten deze gedetineerden wel mogelijkheden om vanuit een gepaste afstand zich op het eigen geloof te oriënteren. Alles wat zich aandient op het gebied van ‘aqîda (leer), ‘ibâdât (rituelen) en mu‘âmalât (ethiek en sociaal handelen) wordt op prijs gesteld door alle soorten gedetineerden die naar de imam gaan.

Verder wordt vaak als belangrijke taak genoemd het geven van raad, niet alleen op religieus gebied, maar ook inzake persoonlijke kwesties. Maar daarvoor dient de imam ervoor te zorgen dat er een vertrouwensrelatie ontstaat waarin mensen veilig kunnen spreken. In feite moet de imam balanceren tussen de wens om een afstandelijke houding aan te nemen als vertegenwoordiger van de religie, de islam, en daarnaast een persoonlijke relatie aan te gaan met de gedetineerde. In dat contact gaat het niet alleen over problemen of existentiële vragen (waarom ben ik zo slecht? Komt het überhaupt goed met mij? Hoe kan ik het goed maken? Vergeeft God mij? Enzovoort), maar over heuglijke aangelegenheden en dagelijkse zaken. De imam wordt nog meer gewaardeerd als hij in staat is om religieuze inbreng te laten aansluiten bij de concrete situatie van de gedetineerde, zodat deze daarvan leert. De religieuze inbreng is de Koran, overleveringen van de Profeet, en verhalen uit de islamitische traditie. De inzet van de imam spreekt ook aan wanneer die leidt tot oriëntatie op waarden als verdraagzaamheid en tolerantie. Gedetineerden vinden dat hiermee hun perspectief wordt verbreed. Er zijn ook gedetineerden die het persoonlijke levensverhaal en de biografie van de imam op prijs stellen. Ze leren daarvan en dat maakt het verhaal van de imam geloofwaardiger. Verder ervaren gedetineerden door de inzet van de imam versterking van eigen identiteit.

Maar uiteindelijk is de kracht van imam dat hij achter het delict de mens ziet. Een moslimgedetineerde zegt daarover in een interview:  “Veel mensen zien je als, een, als een stront, klaar weet je! Die gedetineerde is voor hen geen mens. En dan zeggen ze: ‘is klaar’, weet je. Zo zien ze…, zo’n beeld geven ze je. Bij imam ben je niet van zulke mensen [die als ‘stront’ worden gezien en die gauw worden vergeten]”.[7]

Vanuit deze houding wordt gewerkt aan herstel. Want natuurlijk hebben mensen in detentie zich vaak ernstig vergrepen aan de rechten van anderen en slachtoffers gemaakt. Daarvoor is hun gevangenisstraf opgelegd of wachten ze daarop. Geestelijke verzorging richt zich echter primair tot de mens achter de delinquent/crimineel. Hoewel, naast het bieden van de basale ondersteuning op het gebied van religie, levensbeschouwing en zingeving, probeert de islamitische geestelijke verzorger de gedetineerde ook te confronteren met eigen daden.

Dit artikel is eerder verschenen in Al Nisa, Islamitisch maandblad voor vrouwen, september 2012. © Al Nisa en de auteur. Voor meer informatie over het Al Nisa maandblad en de jubileumaanbieding zie www.alnisa.nl

Noten

[1] E. Hirsch-Ballin: Overheid, godsdienst en levensovertuiging. Eindrapport criteria voor ondersteuning aan kerkgenootschappen en andere genootschappen op religieuze grondslag. Den Haag, 1988, p. 73.

[2] T. Jonquière: Geestelijke verzorging aan moslimgedetineerden in penitentiaire inrichtingen. Universiteit Leiden. 1996, p. 13. Ongepubliceerde scriptie onder begeleiding van de islamoloog en hoogleraar vergelijkende godsdienstwetenschap S. van Koningsveld.

[3] De Koran. Een weergave van de betekenis van de Arabische tekst in het Nederlands door Fred Leemhuis. Houten: Het Wereldvenster, vierde druk, 1990.

[4] Sahih Muslim. Vermeld op: http://hadithvandedag.nl/hadith/hadith-qudsi (gezien op 15 juni 2012).

[5] Al-Khalîfî: Al-Da’wa ila Allah fi al-sudjûn fî dhaw’i al-kitâb wa al-sunna. Riyad, 1996. p. 186.

[6] Idem, p. 101-102.

[7] Mohamed Ajouaou: Imam achter tralies. Casestudie naar islamitisch geestelijke verzorging in Nederlandse penitentiaire inrichtingen met bouwstenen voor een beroepsprofiel. Pamac, 2010, hoofdstuk 4.

Mr Ajouaou is universitair docent theologie aan de Vrije Universiteit van Amsterdam.

Lees andere stukken van