Een artikel van VPRO en NTR journaliste Nancy Ben Arbia
“Heb je weleens je moeder geïnterviewd?” vraagt Nasrdin mij na afloop van zijn uitverkochte solovoorstelling ‘Oumi’ in de Amstelveense Schouwburg. “Ik raad het je echt aan, het is zo’n toffe ervaring! Misschien ken je de geschiedenis van je ouders in grote lijnen, maar ik was op zoek naar persoonlijke details. Ik heb uren aan materiaal opgenomen en uiteindelijk wel veertig pagina’s tekst uitgetikt. Er ging een wereld voor me open: haar jeugd in Marokko, de komst naar Nederland en hoe dit haar leven veranderde. Het is zo belangrijk om te weten waar je vandaan komt. Door de verhalen van mijn moeder heb ik mezelf ook beter leren kennen. Ik voel me nu completer.”
Nasrdin Dchar (Steenbergen, 1978) leeft zijn droom. Nadat hij op verzoek van zijn ouders de studie bedrijfseconomie netjes heeft afgerond, koos hij er toch voor zijn passie voor acteren na te jagen. En met succes: na diverse rollen in televisie-, film- en theaterproducties, won hij in 2011 als eerste Nederlands-Marokkaanse acteur een Gouden Kalf, voor zijn rol in de speelfilm ‘Rabat’: “Ik ben een Nederlander, ik ben trots op mijn Marokkaans bloed, ik ben een moslim en sta hier met een f*cking Gouden Kalf in mijn hand” riep hij geëmotioneerd tijdens zijn dankwoord. Dat hij trots is op zijn Marokkaanse wortels bewijst hij tevens in het theater, waar hij momenteel op de planken staat met de solovoorstelling ‘Oumi’ – Arabisch voor mijn moeder. In dit stuk laat Nasrdin zien dat hij naast acteur ook een begenadigd verhalenverteller is. Alsof hij zich op het beroemde Jemaa-el-Fnaa plein in Marrakech tussen de straatartiesten en volksvertellers begeeft, deelt hij op ontwapenende wijze een monoloog over zijn familiegeschiedenis.
Loyaliteitsconflict
Het leven tussen twee culturen lijkt een terugkerend thema in het solorepertoire van Nasrdin. In zijn eerste solovoorstelling ‘De titel is focking lastig’ staan Marokko, Nederland en zijn jeugd centraal. ‘Oumi’ gaat over de zoektocht van een jongen die door het verleden van zijn moeder inzicht krijgt in zijn eigen leven. Het idee voor het stuk kwam tot stand door een persoonlijk conflict waar Nasrdin mee worstelde. In 2007 speelde hij in het theatervierluik ‘De Geschiedenis van de familie Avenier’ de rol van Mohammed, een Marokkaanse gastarbeider die in de jaren zeventig naar Nederland kwam. In deel drie blijkt dat zijn personage er met het familiekapitaal vandoor gaat. Nasrdin las het script en belandde in een spagaat tussen zijn Marokkaanse wortels enerzijds en zijn bestaan als Nederlands acteur anderzijds: “Er was iets in mij wakker geschud, iets waarvan ik nooit dacht dat het zo heftig zou leven. Ik speelde iemand uit de eerste generatie, de generatie van mijn vader. Zij hebben keihard gewerkt, dat kan ik alleen maar bewonderen. In mijn ogen speelde ik het verhaal van mijn vader, die ook Mohammed heet. Het negatieve stereotiep van de stelende Marokkaan, dat wilde ik niet spelen!”
Nasrdin wilde zijn afkomst niet verloochenen en liet in een brief aan schrijfster Maria Goos weten uit het stuk te willen stappen. Haar verrassende reactie was: ‘het gevoel dat je nu beschrijft, die problematiek, dáár wil ik iets mee doen.’ Na een ontmoeting met Nasrdin’s moeder stelde Maria voor dat hij zijn moeder zou interviewen. Ook zijn ze gezamenlijk naar Marokko afgereisd, waar ze het geboortedorp van Nasrdin’s ouders hebben bezocht. Tien dagen verbleven ze in het vakantiehuis van vader en moeder Dchar in Oujda, een paleisje waar ze bijna heel hun leven voor hebben gespaard. Gebaseerd op deze reis en de persoonlijke verhalen die Nasrdin had vastgelegd, schreef Maria de tekst voor ‘Oumi’.
Een ode aan Marokkaanse moeders
Tijdens de zoektocht naar zichzelf, ontdekt Nasrdin in de voorstelling steeds meer over zijn moeder Habiba, een vrouw van wie hij ontzettend veel houdt, maar die hij eigenlijk nauwelijks kent. Ze verliet Marokko met twee kleine kinderen om zich met haar man die als arbeidsmigrant in een staalfabriek werkte te herenigen. Een hoop herinneringen passeren de revue: van het bergdorpje Touasitte waar Habiba opgroeide; de waterpomp waar ze haar man Mohammed ontmoette; tot het Brabantse Steenbergen waar ze samen een nieuw leven opbouwden. “Hoe vond je het om naar Steenbergen te verhuizen?” vraagt Nasrdin zijn moeder op een gegeven moment. “Niet moeilijk” zegt ze. “Ik voelde me een vrije vrouw. Zonder waterpomp, berg en moskee. Maar wel gelukkig in mijn nieuwe huis.”
“Maar zag je moeder het direct zitten om haar verhaal met de rest van Nederland te delen?” vraag ik. “Ja, ze was meteen enthousiast toen ik haar vertelde over dit project” reageert Nasrdin. “Ze beschouwde het als een eer om de stem te zijn van de eerste generatie Marokkaanse vrouwen in Nederland. Een groep waar vaak een vertekend beeld van bestaat. Aannames dat ze onderdrukt worden, of opgesloten thuis zitten, die kloppen niet. In deze voorstelling zie je wat er achter dat plaatje schuilt. Het is niet alleen het verhaal van mijn moeder, maar van een groep vrouwen die voor velen onbekend zijn. Voor ons is het herkenbaar, maar er zijn zoveel mensen die tijdens de voorstelling in een nieuwe wereld belanden.”
De bijzondere anekdotes van Nasrdin’s moeder haalden niet allemaal de voorstelling. “Er is één verhaal dat me nog goed is bijgebleven” vertelt Nasrdin haast dromerig. “Thuis was ze altijd het lievelingetje, mijn opa’s oogappel. Hij runde een klein, maar succesvol winkeltje waar veel klanten op af kwamen. Toen mijn moeder Marokko verliet om bij mijn vader in Steenbergen te wonen, ging het bergafwaarts met de zaak. Het heeft vijf jaar geduurd voordat mijn moeder haar geboortedorp weer bezocht. Er was nog maar weinig van het winkeltje over. Mijn opa zei: toen je naar Nederland vertrok, nam je het geluk met je mee.”
Volg ons op social media