Na twintig jaar oorlogsjournalistiek kan je wel wat sterke verhalen vertellen. Vanzelfsprekend is het nieuwe boek van Jan Eikelboom ‘Achter het Front’ dan ook goed gevuld met herinneringen aan spannende momenten tijdens zijn reizen langs maar vooral achter de gevechtslinies.
Veel van de conflictgebieden die ook ik als moslim op de voet heb geprobeerd te volgen via de (sociale) media heeft Eikelboom bezocht; Syrië, Libië, Egypte, Palestina, Tunesië etcetera. Dat maakt het verhaal áchter de reportages boeiend om te lezen. Echter, de rode draad door zijn boek bestaat niet zozeer uit de verhalen zelf, maar een kritische analyse in retrospectief over de (on)mogelijkheid om als journalist te komen tot een nauwkeurige duiding van ‘de waarheid’.
Hierover is de uiteindelijke conclusie van Eikelboom onomwonden: je kunt als journalist alleen vertellen wat je hebt gezien, maar ‘de waarheid’ blijft ongrijpbaar, zeker in conflictgebieden waar alle partijen hun eigen waarheid hebben en een belang om jou juist die versie te laten zien.
Tijd voor een persoonlijk gesprek met de schrijver.
NW: In je boek beschrijf je de rol die angst speelt bij het maken van keuzes om wel of niet het gevaar op te zoeken. Enerzijds beschrijf je de belangrijke rol van inituïtie, dat als je ergens géén goed gevoel bij hebt, je besluit om niet te gaan. Toch zijn er ook situaties waarbij je beschrijft angstig te zijn maar tóch een bepaald gebied in trekt en dat je soms zelfs achteraf blij bent dat je niet naar je gevoel hebt geluisterd. Welke rol speelt angst bij dergelijke afwegingen?
JE: Dat is een erg ingewikkeld vraagstuk waar ik voor mijzelf eigenlijk ook nog steeds niet uit ben; is angst nu een goede raadgever of niet? Aan de ene kant blijft de regel ‘als het niet goed voelt, niet doen’. Maar het blijft een spanningsveld tussen de ratio en de emotie. Als je als oorlogsjournalist je te veel door je angst laat leiden kom je uiteindelijk nergens meer. Soms moet ik me dus ook echt over mijn angst heen zetten en toch gaan.
Angst vooraf is ook betrekkelijk. Pas als je terplekke bent, kan je de risico’s echt goed inschatten. Maar ook daar leef je vaak in een roes door alles wat om je heen gebeurd. Soms is het terugkijken van de beelden die we hebben gemaakt intenser dan het moment zelf, door die roes. Ook gaat om je heen het gewone leven in een conflictgebied vaak gewoon door. Aan de ene kant van de straat speelt een conflict zich in alle hevigheid af, maar aan de andere kant is bijvoorbeeld gewoon een vogeltjesmarkt.
NW: Ik moest tijdens het lezen denken aan de Nederlandse bobsleeër Edwin van Calker, die tijdens de Olympische Spelen in Vancouver (2010) na de dood van een collega niet meer de afdaling durfde te maken. Hij kreeg erg veel kritiek over zich heen, vooral van mensen die niet in zijn schoenen stonden. Hoe kijk jij naar zo’n keuze?
JE: Ik vond het eigenlijk heel normaal en ook goed dat hij had gezegd dat hij niet meer durfde. Zelf heb ik gelukkig een redactie die veel begrip heeft voor mijn afwegingen. Ze hebben me duidelijk laten weten we er niet op te zullen afrekenen als ik iets niet durf te doen. Dat ze mij het vertrouwen geven mijn afwegingen te maken werkt erg prettig. Als ik bang ben kan ik dat laten blijken.
Eigenlijk vind ik het zelfs dapper van Van Calker dat hij zijn keuze zo heeft gemaakt. Het is echte emotie die hij openlijk deelt. Op zo’n moment voel je toch ook angst voor de reacties die je zult krijgen, maar dat heeft hem niet tegengehouden.
NW: Met een aantal van je reportages heb je je in het verhaal dat je bracht gekeerd tegen de op dat moment heersende opinie over een conflict. Toen in het begin van het Syrië conflict het beeld in Nederland was dat de gehele bevolking tegen Assad in opstand kwam, bracht jij juist zijn medestanders in beeld, wat je op veel kritiek kwam te staan. Maar toen de heersende opinie zich sterk tegen de strijdende rebbelen keerde probeerde je ook om hun kant van het verhaal te vertellen. In het een bewuste keuze om tegen de heersende opinie in te gaan met je reportages?
JE: Nee, absoluut niet. Ik heb geen doel om voor of tegen de opinie in te gaan. Ik wil juist onbevangen kunnen vertellen wat ik zie gebeuren zonder daarover een mening op te dringen of tegen een mening in te gaan. Maar als wat je waarneemt in een gebied in strijd is met de heersende opinie, vind ik wel dat je als journalist dat moet durven vertellen. Je weet dat je dan vaak gelijk een hoop modder over je heen kan krijgen, maar ach, dat hoort er nu eenmaal bij.
Nieuwsuur biedt gelukkig mij de mogelijkheid om met een open opdracht aan de slag te gaan. Ze sturen me niet naar een gebied om een specifiek verhaal te maken of een specifieke insteek te kiezen. Het tegenovergestelde zie je helaas vaak wel bij (vooral tv-)redacties gebeuren. Ze moeten veel kosten maken om een journalist ter plaatse te krijgen en willen daarvoor wel de garantie voor een ‘goed verhaal’. Zo’n journalist vertrekt dan uit Nederland met een dichtgetimmerde opdracht; zijn verhaal is dan eigenlijk al in Nederland bedacht. Maar dat verhaal klopt soms niet helemaal met de realiteit in bijvoorbeeld Syrië of Egypte.
NW: Je hebt in veel landen de gevolgen gezien van wat er gebeurd als groepen in een gebied tegenover elkaar komen te staan met politiek, etniciteit of religie als scheidingslijn tussen hen. Van sommige mensen in Nederland wordt ook gezegd dat ze mensen tegen elkaar opzetten. Kijk jij, door je buitenlandse ervaring, anders naar wat er in Nederland gebeurd?
JE: Wij denken in Nederland dat wij allemaal beschaafd zijn, dat de mensen in het Midden-Oosten toch een soort wilden zijn. Maar het mechanisme wat mensen tegen elkaar opzet is overal op de wereld hetzelfde. Kijk naar hoe de discussie verliep over een cultureel thema als zwarte piet of hoe mensen reageren als er een pedofiel in hun woonwijk komt te wonen. Groepen mensen reageren direct erg emotioneel en zijn in hun argumentatie bijna niet meer voor rede vatbaar. Ik denk dat we toch wat meer moeten oppassen; wat in Syrië speelt kan óók hier gebeuren.
NW: Je beschrijft in je boek een aantal hachelijke situaties die je hebt meegemaakt. Ik kan me voorstellen dat je inmiddels toch een beeld hebt van hoe je eigen dood er ooit uit zal zien, dat je toch denkt dat… (Eikelboom begint hardop te lachen) …nou, dat je zeg maar nadenkt over hoe je zelf ooit…
JE (onderbreekt me): ik heb daar voor mezelf echt geen voorstelling van gemaakt. Als je tijd komt ga je, daar is weinig tegen te doen. Ik heb tien jaar geleden hier in Nederland een auto ongeluk meegemaakt. De wagen sloeg over de kop; ik zag overal vonken en de vangreel snel dichterbij komen. Ik dacht: ‘dit is het moment dat ik dood ga’. De auto ketste van de vangreel af, kwam midden op de weg tot stilstand en ik kwam er met slechts een paar schrammetjes vanaf. Het was blijkbaar mijn tijd nog niet.
Ik denk ook dat doodgaan uiteindelijk voor jezelf niet zo erg is. Jij bent dan weg. De dood is vooral erg voor de mensen die achterblijven. Ik ben daar dus voor mezelf totaal niet mee bezig.
_________
‘Achter het Front’, mijn leven als oorlogsverslaggever
Jan Eikelboom
ISBN: 978 94 6003 716 0
Uitgeverij Balans, 256 pagina’s, € 17,95 Paperback
2 Reacties op "Jan Eikelboom: “Wij denken in Nederland dat wij allemaal beschaafd zijn”"
Het Marokkaans probleem in Nederland is regelrecht een product van het Hollandse poldermodel. Hieronder nog meer. Waarom zijn het uitgerekend Marokkanen die alle aandacht weten op te eisen? Waarom zijn het uitgerekend Marokkanen die in aanvaring komen met Molukkers, Antillianen, Surinaamse-Hindoestanen, etc. Hollanders mogen het hebben over een minderheidsgroep maar ten opzichte van de overige etnische bevolkingsgroepen hebben de Marokkanen zich weten te forceren tot een meerderheidsgroep op de maatschappelijke ladder. Dat effect sorteert men niet zozeer met wijsheid en intelligentie maar met list, bedrog, oplichting, intimidatie etc. Een aanrijding met een Marokkaanse bestuurder op straat bijvoorbeeld is er één met een deel van de Marokkaanse gemeenschap omdat in zo’n situatie een grote groep Marokkanen zich met die kwestie begint in te laten, men zich er opwerpt als ooggetuige en als deze intriges niet werken men het beoogde resultaat alsnog denkt te bereiken middels geweld, intimidatie en zelfs molestatie. De lezer mag deze benadering aanduiden als stereotypering of als een generalisering maar je kunt een dominante volksmentaliteit niet in de kiem smoren door de besten uit die groep als schilden op de voorgrond te plaatsen. Tijdens de Duitse bezetting waren er ook soldaten die de joden dekking boden zonder dat daarmee Nazi Duitsland in het algemeen het predicaat kreeg slachtoffer te zijn geworden van de wandaden van een groepje SSérs waarbij men geen oog had op de goede vergassers onder hen.
Nu kom ik terug op het Hollands poldermodel dat mislukt is. Ik neem als voorbeeld Suriname alwaar de Hollanders volkeren uit Azië en Afrika hadden verkast. Van de Hollanders hoefden deze etnische groepen met elkaar niet om te gaan en elkaar te leren kennen omdat Hollanders zelf in hun grondvormen van die saaie, suffe, duffe, eenkennige en solitaire individualisten zijn. Ze weten alleen wat emotie is als er alcohol bij komt kijken bij een doelpunt. De sociale wetenschap leert ons dat daar waar er mensen zijn er ook sprake is van ondernemingsgezindheid, politieke aspiratie, sociale her-/omvorming, groepsdominantie etc. In Suriname waren het toevallig de Afrikaanse types die het slachtoffer werden van de Hollandse kersteningdrift hetgeen met zich meebracht dat de Afro’s als eerste het Nederlands machtig werden, als eersten hun Afrikaanse namen als Olumide, Abubakar, Otek Bitek, Kunta Kente etc. verruilden voor Johan de With, Benny Blank, Koos Hagelsla etc. en daardoor in professie ook als eersten de ambtenarij opgingen. De Hindostanen en andere Aziatische groepen vergenoegden zich met hun agrarische -en hun zuivelnijverheid , detailhandel etc. en begonnen zich de Hollandse culturele hegemonie pas eigen te maken nadat ze de noodzaak ervan aan de lijve voelden opdringen.
Deze sociale collaboratie legden de Afro’s alleen maar windeieren. De Hollanders vertelden hen dat kroeshaar een soort lepra zou zijn en dat negroïde raskenmerken de menselijke inferioriteit zouden weerkaatsen. Lees hierover literatuur over biologisch racisme. De Creoolse bevolkingsgroep die vanwege de zich eigen gemaakte Hollandse verworvenheden zich ten opzichte van de overige etnische groepen in Suriname superieur waande geraakte hierdoor in een identiteitscrisis: op het ene front werd die door de Hollanders niet voor vol aangezien maar realiseerde zich wel dat die in eigen land aan de top van de ladder stond. In Suriname waren Creolen naast de ambtenarij ook rijkelijk en zichtbaar vertegenwoordigd in de meest extreme en infernale vormen van criminaliteit. Vanwege hun militante inborst waagde men zich niet gemakkelijk aan hun.
Als we een vergelijking trekken dan zien we toch parallellen met Suriname en Nederland. In allebei de landen moeten etnische groepen zich per groep aanpassen aan de culturele Nederlandse hegemonie en niet aan elkaar. Onderling bestaat er een competitie op de sociale ladder met als doel elkaar te overrulen en te verworden tot de belangrijkste bevolkingsgroep van Nederland. Hiervoor hebben zij de gunning nodig van het Nederlandse volk en van de staat. Deze gunningen worden dan ook geoffreerd op basis van de angst die men doorgaans voor een groep koestert en de voorkeur die men die groep om persoonlijke redenen toebedeelt.
Pfff, jezus Jan wat een lap tekst…
Ik moet er effe voor gaan zitten hoor…