Voorpagina Gastarbeiders

Episoden uit het leven van Mohammed (vzmh)

Ter gelegenheid van Mawlid; geselecteerd en naverteld voor mijn kinderen Sarah (8) en David (10)
 
In het jaar dat koning Abraha van Jemen Mekka wilde veroveren, werd er een bijzonder kind geboren. Mohammed, zoon van Abdullah, zoon van Abdul Muttalib uit de stam Quraish, was door God gezonden om de mensheid te leiden. Zijn vader stierf nog voordat het kind ter wereld kwam en het werd beschermd door zijn grootvader Abdul Muttalib en toen hij stierf door zijn oom Abu Talib. In die tijd was het gebruikelijk dat de kinderen uit de stad gevoed werden door bedoeïenen uit de omgeving. De lucht van de steppen rondom Mekka was veel gezonder dan de stadslucht en de kinderen werden sterker als ze tussen geiten en kamelen opgroeiden. De kleine Mohammed werd dus meegegeven met een bedoeïenenfamilie.


De heilige moskee Nabawi in de stad Medina.

Maar het was een slecht jaar geweest en de geiten gaven weinig melk. Omdat de jongen geen vader meer had en de familie niet rijk was, wilde niemand hem meenemen. Alleen Halima wilde hem nemen, maar haar ezel was bijna te zwak om haar te dragen en ze had niet eens genoeg melk om haar eigen zoontje te voeden. Toch kreeg ze Mohammed mee en toen gebeurde er iets wonderbaarlijks. De volgende ochtend was de ezel weer jong en sterk en Halima had meer dan genoeg melk om de twee kinderen te voeden! Bovendien werd het gezin tijdens de hele reis naar de steppe tegen de felle zon beschermd door een wolk die met hen meedreef!

Mohammed groeide voorspoedig op en Halima begon veel van het kind te houden. Op een dag, toen de kinderen ver van het tentenkamp in de woestijn aan het spelen waren, zagen ze drie witte gestalten naderbij komen. Een van hen vroeg: is dat de jongen? Een ander zei: ja. Toen werd Mohammed op de grond geworpen en maakte een van de mannen zijn borst open en haalde er iets uit. Daarna verdwenen ze weer. Mohammeds vriendjes renden geschrokken naar Halima om het haar te vertellen. Toen Halima bij Mohammed kwam, vond ze hem bleek en in de war. Het leek alsof hij in zichzelf sprak. De mensen dachten dat Mohammed door boze geesten was betoverd, maar het waren engelen geweest die Mohammeds hart hadden schoongewassen met ijs en die alleen hij kon zien en horen. Ongerust bracht Halima Mohammed terug naar zijn moeder in Mekka. Amina was blij en zijn grootvader droeg hem op zijn schouders rond de Ka’ba om God te danken voor zijn behouden terugkeer.
 
Op een dag nam Amina Mohammed mee naar haar familie in het dorp Jathrib (Medina) op enkele dagreizen van Mekka. Amina stierf op de terugreis in Al Abwa, waar zij werd begraven. Mohammed werd door de mensen van de karavaan getroost en gevoed tot hun aankomst in Mekka, waar zijn grootvader zich over de wees ontfermde.
 
Toen Mohammed twaalf jaar oud was, ging hij met zijn oom Abu Talib mee op een handelsreis naar Basra. Mohammeds grootvader was al overleden en zijn oom zorgde voor Mohammed alsof het zijn eigen zoon was. Omdat Abu Talib hem nog te jong vond en de reis gevaarlijk was, wilde hij hem eerst niet meenemen, maar Mohammed bleef smeken en zei: oom, verlaat me niet. Ik, die geen vader of moeder meer heb. Toen stemde Abu Talib in en nam hem mee.
 
Onderweg viel het op dat Mohammed steeds in de schaduw van een wolk liep die met de karavaan meedreef. Ook een kluizenaar, genaamd Bahira, die langs de karavaanroute woonde, viel dat op. Hij riep de mannen aan en nodigde hen uit voor de maaltijd, wat hij anders nooit deed. Alleen Mohammed werd achtergelaten om op de kamelen te passen. Maar de monnik drong aan dat echt iedereen moest komen, want hij merkte dat de wolk boven de kudde was blijven hangen. Toen ook Mohammed was geroepen, sprak hij met hem en ondervroeg hij hem over zijn leven en over zijn ouders. Op Mohammeds rug ontdekte hij het teken van de profeten. Toen drukte hij Abu Talib op het hart Mohammed goed te beschermen omdat hij een bijzondere toekomst voor hem zag.
 
Mohammed groeide op tot een volwassen man. Iedereen leerde hem kennen als een eerlijk en vriendelijk persoon die van de waarheid hield. Daarom kreeg hij de bijnaam Al Amien (de betrouwbare). In Mekka woonde ook een knappe vrouw die weduwe was en handel dreef. Veel mannen wilden met haar trouwen omdat ze rijk, intelligent en mooi was. Soms nam ze jonge mannen in dienst om haar met de handel te helpen. Toen Mohammed vijfentwintig jaar oud was, stelde zijn oom hem voor om Khadiedja zijn diensten aan te bieden. Khadiedja had al veel over Mohammed gehoord en nam hem meteen in dienst. Zij stuurde hem met een karavaan naar Basra om er handel te drijven. Khadiedja liet haar bediende Maisara met Mohammed meegaan en droeg hem op goed op te letten wat Mohammed deed. Maisara was onder de indruk van de handigheid waarmee Mohammed handel dreef en de gunstige prijzen die hij wist te bedingen.
 
Toen ze terugkeerden in Mekka sprak Maisara vol lof over Mohammed en vertelde Khadiedja alles wat hij had gezien. Khadiedja vond Mohammed zo betrouwbaar en ze was zo van hem onder de indruk, dat ze wel met hem wilde trouwen. Daarom stuurde ze een slavin naar hem toe die hem vroeg: wat weerhoudt je ervan te trouwen? Mohammed antwoordde: ik heb niet wat nodig is om te trouwen. De vrouw zei toen: en als ik je dat zou geven? Toen vroeg Mohammed: om wie gaat het? De vrouw antwoordde: Om Khadiedja, de dochter van Khuwailid. Mohammeds mond viel open van verbazing, maar hij durfde de vijftien jaar oudere Khadiedja niet ten huwelijk te vragen.
 
De vrouw ging terug naar Khadiedja en vertelde haar over Mohammeds reactie. Toen nodigde Khadiedja Mohammed, zijn oom Abu Talib en haar oom Amr, zoon van Asad, uit voor een maaltijd. Daar vroeg Abu Talib Amr uit naam van Mohammed om de hand van Khadiedja. Die had geen bezwaar en de voorbereidingen voor de bruiloft werden al snel getroffen.
 
Mohammed leefde gelukkig met Khadiedja, die hem vier dochters schonk en een zoon die echter in de wieg stierf. Mohammed was iemand die steeds naar God op zoek was, net als de profeet Ibrahiem en zijn grootvader Abdul Muttalib. Hij hield er niet van om de afgodsbeelden te aanbidden die in de Ka’ba stonden of bepaalde stenen en bomen in het veld. Vaak probeerde hij dichter bij God te komen door in de eenzaamheid te mediteren. Toen Mohammed veertig jaar oud was, trok hij zich de hele maand ramadan terug in een grot op de berg Hira vlakbij Mekka. Op een dag zat hij alleen in de grot en plotseling verscheen er een engel, die hem opdroeg iets voor te lezen. Mohammed antwoordde: "ik kan niet lezen". De engel zei nog eens: "lees!", en drukte Mohammed zo stevig tegen zich aan, dat hij bijna geen adem meer kreeg. Weer zei Mohammed: "ik kan niet lezen". Nog eens zei de engel: "lees!" en drukte Mohammed tegen zich aan. Toen zei de engel: "Lees in de naam van je Heer, die heeft geschapen. Geschapen heeft hij de mens uit wat vast is en vloeibaar. Lees! Jouw Heer is de edelmoedige, die de mens geleerd heeft met de pen. Hij heeft de mens geleerd wat hij niet wist."
 
Mohammed zei het na en toen ging de engel weg. Mohammed was erg geschrokken en probeerde weg te rennen. Hij dacht dat hij gek geworden was, of dat een demon bezit van hem genomen had. Hij was bang dat hij ging lijken op de tovenaars die soms door de stad rondzwierven en aan wie hij zo’n hekel had. Hij rende dus weg, maar toen hij halverwege de berg was, hoorde hij de stem weer die sprak: O Mohammed, jij bent de boodschapper van God en ik ben Djibriel. Mohammed keek naar de lucht en zag een machtige gestalte die de hele horizon bedekte. Hij draaide zich om, maar ook daar zag hij de engel die de horizon bedekte. Een hele tijd kon hij zich niet verroeren, tot Djibriel ten slotte wegging en Mohammed verder naar beneden kon rennen, waar hij zich tegen zijn vrouw aandrukte en riep: "Wikkel mij in een deken! Ik geloof dat ik een bezetene ben geworden!"
 
Khadiedja troostte hem echter met de woorden: "Moge God je daarvoor behoeden, je bent zo oprecht en eerlijk en trouw dat God je dat niet kan aandoen." Zij vertelde het aan haar neef Waraka, de zoon van Naufal, die de Bijbel kende. Die zei tegen haar: als je man dit echt heeft gezien, moet hij een profeet zijn. Als dat waar is, zou ik graag zijn dienaar zijn.

Vrede en zegeningen zij met hem!
 
Bronnen:
– Mahmoud Hussein: Al-Sira, de verhlen over Mohammed in Mekka
– Mohammed is mijn profeet, uit de serie Boek voor kleine moslims

Wij Blijven Hier werd in 2005 opgericht, omdat ze vonden dat ze er nog niet waren. Inmiddels zijn ze 3000 bijdragen rijker, die vrijwillig door beginnende én gearriveerde verhalenvertellers worden geschreven. Verschillend van columns, persoonlijke ervaringen tot verborgen nieuwsfeitjes. Ze kijken op hun eigen manier tegen de wereld aan, en vertellen zélf het verhaal. Wie zijn ze? Kijk om u heen. Want ze zijn hier. Zij Blijven Hier!

Lees andere stukken van de WBH Redactie