Dit is deel 6 van Jouw Dagelijkse Dosis. Iedere dag in Ramadan schrijft een team van schrijvers een reflectie over de juz’ die praktisch de hele oemmah die dag leest. Alle lezers worden uitgenodigd hetzelfde te doen, en hun eigen reflectie op de juz’ van de dag in de reacties te plaatsen. Iedere dag kiest een jury de beste reflectie. De winnaar krijgt een exemplaar van De Levende Koran thuisgestuurd.
Ik schreef eerder in mijn reflectie van juz’ 2 iets wat ik ook altijd aan mensen zeg die recent met islam in aanraking zijn gekomen: de Qur’an functioneert niet als een doorlopend narratief. Het is geen rechtlijnig verhaal met een begin en een eind en een gepaste spanningsboog. De Qur’an is echter ook geen pure poëzie –suggestief van nature en slechts verbonden middels de losse draden van een vluchtige metafoor.
De Qur’an is een oude, vertrouwde recitatie waarbij plek is voor zowel proza als poëzie, voor evidente duidelijkheid en de dringende behoefte aan meer duiding, voor duidelijke verzen (moehkamaat), en ‘dubbelzinnige’ verzen (moetashabihaat). Het is een openbaring van Allah in al deze vormen. Soms helder en eenduidig, andere keren taai in haar gelaagde maar zeer geslaagde betekenisrijkdom. In juz’ 6 zien we ook inhoudelijk een mooie mix, met wat ahkaam (wetgeving), akhlaaq (omgangsvormen) en ‘aqiedah (geloofsleer) tevoorschijn komen.
Dit zesde deel van de Qur’an bestaat uit de laatste verzen van hoofdstuk An Nisaa’(4:148-176) en de eerste verzen van hoofdstuk Al Maa’ida (5:1-82). Als we kijken wat er in juz’ 5 centraal stond, dan zien we dat dit voornamelijk te maken had met de vrouw. Nogal wiedes, gezien het geheel van juz’ 5 uit het hoofdstuk An Nisaa’ bestaat. Toch kwamen niet alleen de rechten en de plichten van en ten opzichte van de vrouw hierin voor. Ook de wezen, huwelijksrecht, erfenis en zaken van ethische aard hebben er hun plek. En uiteindelijk eindigt dit hoofdstuk nog met een fikse portie over de spanningen tussen de moslims van Medina en de andere volkeren (met name de Mensen van het Boek: de joden en de christenen).
Een gedeelte daarvan zien we terugkomen in Juz 6 waar An Nisaa’ verder gaat en het eerste deel van Al Maa’ida ook wordt behandeld. Dat deze hoofdstukken voornamelijk met erfrecht, huwelijksrecht en de omgang met andere religies en volkeren samenhangt, mag geen verbazing wekken. De Qur’anische openbaringen zijn dan ook vaak stevig gegrond in hun moment van openbaring. Beide hoofdstukken zijn geopenbaard in de Medinese periode, op een moment dat de moslimgemeenschap in de relatief veilige omgeving van Medina groeiende was in aantal en invloed. Dat wil zeggen dat de openbaringen ook relevantie hadden op het samenleven van die verschillende volkeren. En dat samenleven ging soms goed, soms beter, en soms voor geen meter. Regelgeving was dus broodnodig, maar ook ethiek en omgangsvormen. Dit zesde deel van de Qur’an begint dan ook met een ethische knaller:
“Allah houdt niet van het naar buiten brengen van iets slechts door erover te spreken in het openbaar, behalve door iemand die onrecht wordt aangedaan. En Allah is Alhorend, Alwetend (Sami’ ‘Aliem). Of jullie een goede daad openlijk verrichten of deze verbergen, of een slechte daad vergeven, Allah is de Inschikkelijke, de Almachtige (Al-‘Afoe, Al-Qadier).” (Q4:148-149)
Allah de Allerhoogste legt de lat hier hoog. Onze Schepper zegt hier: hoezeer jou ook onrecht wordt aangedaan, je dient dit onrecht niet verbaal verder te verspreiden behalve met de pertinente reden om rechtvaardigheid te verkrijgen. Vervolgens stelt God ons drie soorten daden in het verschiet: een openlijke goede daad, een heimelijke goede daad en het vergeven van een slechte daad. Het is geen toeval dat deze drie bij elkaar staan. Wij mensen vergeten nog wel eens, dat wanneer ons onrecht is aangedaan, dat we er ook voor kunnen kiezen om het iemand te vergeven. Allah (swt) houdt hiervan, zeker wanneer het broeders en zusters betreft. Hij zegt ons bijvoorbeeld ook in een eerder hoofdstuk dat, wanneer het om vergelding gaat, vergiffenis beter is (zie Q2:178).
Echter, zoals gezegd, komt er in dit hoofdstuk ook veel naar voren over de meningsverschillen tussen de verschillende monotheïstische groepen die in Medina leefden ten tijde van de Profeet ﷺ. Waar Allah (swt) mild en toegeeflijk is op het gebied van allerlei zonden, geldt dit niet voor de zonde van afgoderij. Hierin is Hij onverbiddelijk. Zo stelt de Qur’an:
“Zeg: ‘O mensen van het boek, overschrijd de grenzen van jullie godsdienst niet door in iets anders dan de waarheid te geloven, en volg niet de begeerten van een volk dat reeds voorheen is afgedwaald en dat vele [anderen] heeft doen dwalen en van het rechte pad is afgedwaald.’” (Q5:77)
We zien hier dus een iets andere benadering van onrecht dan hierboven. De Schepper gebiedt de mensen van het boek om binnen de perken van de (religieuze) waarheid te blijven. Met andere woorden: zorg ervoor dat je niet afdwaalt, zorg ervoor dat je niet je eigen begeerten gaat volgen, maar blijf binnen de perken van je godsdienst. De twee verzen die ik hierboven aanhaal, bepalen hiermee de lading van juz’ 6: wanneer het om onrecht tegen jezelf gaat, heb je het recht je genoegdoening te halen of te vergeven, waarbij dit laatste als een goede, aanbevolen daad wordt beschouwd. Wanneer het om Allah, de Allerhoogste gaat, geldt slechts één ding: geloof in niets anders dan de waarheid. No ifs, buts or maybe’s!
Foto: Monday’s Socks
3 Reacties op "Juz’ 6 – Genoegdoening of vergeving"
Dank je wel broeder, heb met plezier gelezen :)
“Als je jouw hand uitstrekt naar mij om me te doden, zal ik mijn hand niet uitstrekken naar jou om jou te doden. Ik vrees zeker Allah, de Heer der werelden.” (Q5:28)
Dit vers komt uit het verhaal van Qabil en Habil (Kaïn en Abel) en gaat over de eerste moord ooit gepleegd. Qabil kondigt aan Habil te willen doden uit afgunst. Habil laat hier weten aan Qabil dat hij zichzelf niet zal verdedigen, en zijn dood lijdzaam zal ondergaan. Hij kiest, uit vrees voor Allah, voor een principiële houding van geweldloosheid. Hij wordt liever zelf gedood dan dat hij zelf de zonde van een moord zou moeten dragen.
In de Koran wordt geweldloosheid dus als godvrezendheid beschreven. Hier ligt een grote hermeneutische uitdaging. Wanneer dit de houding was van de eerste mens, hoe moeten we het geweld uit latere tijden dan begrijpen, zelfs door God zelf gesanctioneerd geweld zoals we op andere plaatsen in de Koran kunnen vinden? Aan de ene kant laat Allah duidelijk merken dat geweld iets is waar Hij niet van houdt en dat wie Allah vreest zelfs in een levensbedreigende situatie de ander niet moet doden; aan de andere kant beveelt Hij het juist onder bepaalde omstandigheden, zelfs in aanvallende zin.
Deze koranische ambiguiteit t.o.v. geweld is een interessant en complex vraagstuk dat diepe overpeinzing behoeft. Wat het in ieder geval aantoont, is dat met geweld heel voorzichtig om gegaan dient te worden, en dat men niet te trigger happy moet zijn. De voorwaarden voor het gebruik van geweld zijn ontzettend ingewikkeld, en de gevolgen van geweld zijn te groot om er lichtzinnig mee om te gaan.
Het vers erna laat weten dat Qabil tot zijn daad overging vanuit zijn kwade neiging (nafs). Daar ligt in ieder geval al een duidelijke aanwijzing voor welke vorm van geweld zeker in absolute zin afgekeurd wordt door God. Doden uit jaloezie, wraak of hebzucht komt voort uit je nafs. Wie in deze tijd claimt mujahid te zijn, en een leger te vormen waarmee hij strijdt om Allah’s woord het hoogste te maken (en daar zijn er momenteel nogal wat van), dan heb je dus constant checks and balances nodig om na te kunnen gaan of je strijd voortkomt uit je nafs, of werkelijk omwille van iets is dat Allah gesanctioneerd heeft. Ik denk dat als we diep graven, dat het dan heel moeilijk is in deze tijd een slagveld te vinden waar motivaties uit de nafs, of het nu op individueel of op groeps-, staatsniveau etc. is, geen rol spelen.
Wat ook aanspreekt in deze passage is dat, anders dan in de versie in Genesis, de moordenaar zich erg schaamt na zijn daad en getroffen wordt door spijt. “O, wee mij! Was ik maar gelijk aan de raaf, zodat ik het lijk van mijn broer kon verbergen.” En zo werd hij één van de berouwvollen. (Q5:31)
Wanneer je iemand doodt, ook al wil je het zelf, zal dat grote consequenties hebben voor je psychische en spirituele gesteldheid. Niemand kan een ander doden zonder dat het op een of andere manier tot een trauma leidt, zijn hart verhardt. Het is een transformerende daad: na het nemen van andermans leven zal je nooit meer dezelfde persoon zijn.
Nu de strijd in Syrië en Irak zo hard woedt, zie je steeds meer dat strijders van de oudere generatie, die gevochten hebben in Afghanistan, Bosnië, Algerije, Syrië begin jaren ‘80 etc., zich uitspreken tegen wat nu in Syrië en Irak aangericht wordt door een nieuwe generatie. Nu zij zelf vele jaren verder zijn in hun ontwikkeling, wat ouder en wijzer zijn, hebben ze ruimte gehad te reflecteren op hun eigen daden van toen, hebben ze hun fouten ingezien, en proberen ze een nieuwe generatie enthousiastelingen te behoeden voor dezelfde misstappen. Ze zijn als Qabil: ze hebben gedood, en worden nu door spijt verteerd. Meestal is dit aan dovemansoren gericht.
Het is door hedendaagse bijbelwetenschappers weleens gesuggereerd dat het verhaal van Kaïn en Abel symbool staat voor het conflict tussen nomaden en agrariërs. De auteurs van Genesis probeerden zo uiting en duiding te geven aan een conflict dat zij om zich heen zagen, en aan de herinnering van de pijnlijke geboorte van de agrarische samenleving die nog vers in hun collectieve geheugen lag. Kaïn, de eerste moordenaar, was landbouwer, terwijl Abel, het eerste slachtoffer, herder was.
Onlangs kwam ik het volgende bericht tegen, dat dat idee bevestigt:
http://www.bbc.com/news/science-environment-23340252
Ook een conflict als in bijvoorbeeld Darfur is te begrijpen als een conflict van agrariërs versus nomaden. En waren niet ook veel van de Palestijnen die verjaagd werden door zionisten (vaak landbouwers) nomaden?
De mens is dus niet van nature oorlogszuchtig. De georganiseerde gewelddadigheid van de mens tegenover andere mensen komt voort uit structurele veranderingen in hoe de samenleving ingericht is. We kunnen oorlog en geweld dus misschien wel afdoen als slechts een fase in de ontwikkeling van de mens. De mens is in staat terug te keren naar een situatie van geweldloos samenleven. We hoeven het alleen maar te willen. Van nomade naar agrariër naar…? Wat is de volgende stap in de ontwikkeling, waardoor de mens de trieste staat van gewelddadigheid weer achter zich kan laten?
Ik ben geneigd initiatieven als de EU in dat licht te beschouwen. De geboorte van het moderne Europa (industriële en technische revolutie) is met twee wereldoorlogen vele malen destructiever geweest dan de landbouwrevolutie. Echter, Europa heeft daar zijn lessen uit getrokken en is tot samenwerking gekomen, en probeert door goed overleg, het delen van natuurlijke bronnen (het begon als staal- en kolenunie) en een open markt de voedingsbodem van conflicten gebaseerd op nafs weg te nemen. Ik ben geneigd te zeggen dat zo’n grote vredesonderneming, ondanks alle fouten die gemaakt worden en externe agressie die helaas nog getoond wordt, de zegen van Allah heeft. Binnen de EU worden conflicten met overleg en communicatie opgelost, niet langer met wapens. Het is alleen maar te hopen dat dit stand houdt. Wanneer een continent als Europa, met al zijn religieuze, nationalistische, culturele en traditionele verscheidenheid, in staat is gebleken tot een eenheid te komen gebaseerd op communicatie i.p.v. op geweld, waarom zouden bv. de Arabische landen, die zoveel gemeen hebben in culturele, religieuze zin etc. dat dan niet kunnen bereiken? Ik geloof er heilig in dat de mens nog iets moois kan maken van deze door oorlog en geweld verscheurde wereld.
@Noureddine
Ik krijg elke keer nieuwe inzichten van jouw stukken, bedankt! En je schrijft goed masa’Allah!
@Abu Ilias
Jouw stuk sluit heel goed aan bij het stuk van Pasha Cayman. Jij laat met een voorbeeld uit de praktijk zien hoe “woorden” tot geprefereerde geweldloosheid kan leiden. Interessante inzichten allemaal, bedankt voor het delen!