Voorpagina Algemeen, Maatschappelijk, Politiek

Paternalisme, PvdAlibi’s en verlies aan grip

“Ik vrees dat de PvdA zijn grip op de allochtone kiezer verloren is.” De vrees die Bram Peper (PvdA), oud-burgemeester van Rotterdam, in aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen uitsprak, is een constatering en een verklaring in één. Zo verloor de PvdA een historisch groot deel van haar achterban aan een meer consequente democraat als Pechtold (D66) en aan de opkomst van lokale partijen (zoals NIDA Rotterdam) die dichterbij de burgers en de realiteit staan. Tegelijkertijd is heel het idee van ‘grip op de allochtone kiezer’ doorspekt van een achterhaald, paternalistisch en etnocentrisch ‘integratie’-beleid van de PvdA, wat het verlies aan zetels van de PvdA, zowel in de peilingen als sinds deze week ook in de Kamer, voor een groot deel verklaart.

De visie van de PvdA op de samenleving is in de afgelopen 10 jaar steeds verder Verwilderd en Verdonkerd. Uitspraken van Samsom en Geert zijn op eenzelfde manier doorspekt van het idee dat de relatie tussen etniciteit en criminaliteit een werkelijke is. Stigmatiserend beleidsjargon als de Antillianen- en Marokkanenaanpak komen uit de koker van de PvdA. Ook op stedelijk niveau, in bijvoorbeeld Rotterdam, is het PvdA-beleid eerder dit jaar in Rotterdam nog veroordeeld door de rechter als discriminerend en onwettig. De in de integratienota (2012) uitgesproken ambitie van PvdA-minister Asscher om het integratiebeleid een nieuwe fase in te loodsen, is niet anders.

De Rotterdamse socioloog Willem Schinkel analyseerde in 2007 al bijzonder treffend het integratiedebat van de afgelopen jaren in zijn studie ‘Denken in een tijd van sociale hypochondrie’, en inmiddels zeven jaar later doet Asscher nog steeds alles volgens het boekje. Asscher creëert een smetteloos droombeeld van ‘de Nederlandse samenleving’ en schrijft misstanden als schooluitval, homofobie, ongelijkwaardige posities van vrouwen, werkloosheid, overlast en criminaliteit toe aan de cultuur van ‘de ander’, de nieuwkomer, de allochtoon, die van andere (achter)gronden komt, die geheel, dan wel met één been buiten ‘de samenleving’ staat.

Met enig etnocentrisme zet Asscher ‘onze cultuur’ als ideaal af tegen een problematische cultuur van ‘de ander’. Waarbij ‘de ander’ zich dient aan te passen en in aanraking dient te komen met ‘ons’, en op geen enkele manier andersom. De ruimte voor culturele en religieuze diversiteit wordt benaderd als iets juridisch; niet als iets wenselijk, vooral als iets zorgelijk. Met het gebruik van termen als ‘gematigde’ moslims worden moslims en de islam geëssentialiseerd als iets negatiefs.

Constateringen van de Raad van Europa over het discriminatoire politieke klimaat in Nederland maakte Asscher belachelijk. Het recente onderzoek dat een beeld presenteert waarin “Turkse stromingen en organisaties door hun aanbod van maatschappelijke activiteiten een positieve bijdrage leveren aan de sociaaleconomische ontwikkeling en maatschappelijke participatie van hun achterban”, worden door Asscher afgedaan als “een onderzoek dat niet de resultaten heeft opgeleverd die ik voor ogen had.” Het opkomen voor belangen voortkomend uit een Turkse of islamitische identiteit worden door Asscher daarbij geproblematiseerd. Overheidsadviezen die kritische noten plaatsen bij de rol van overheid en politiek in het hele integratiedebat vinden geen gehoor. Evenals onderzoeksconclusies die de relatie tussen bijvoorbeeld etniciteit en criminaliteit of homofobie onderuit halen.

En in aanloop naar elke verkiezing is het weer raak. Onder valse voorwendselen worden PvdAlibi’s gestrikt om voor culturele organisaties van minderheden en moskeeën stemmen voor de partij te ronselen. Met de stemmen van de moskeegangers in de zak worden vervolgens diezelfde moskeeën door een PvdA-minister als Asscher gecriminaliseerd. De culturele en religieuze identiteit wordt met paternalisme door de PvdA benaderd als iets dat vanuit de zogenoemde emancipatie- en integratiegedachte met de tijd wel zal verdwijnen. De volksvertegenwoordigers die hier nu tegen in actie komen worden afgedaan als cliëntelisme of een kwestie van ‘niet mee willen doen’. Degene die ámen zegt, krijgt als beloning een voetstuk en waardering van zijn partijgenoten, maar wordt vroeg of laat uitgekotst door een ieder die op hem of haar heeft gestemd.

Een nieuw politiek gewicht in de vorm van een landelijke politieke partij is nodig om dit te doorbreken. Vooral de minder principiële en meer opportunistische partijbesturen die met alle winden meewaaien zijn hier gevoelig voor. Dit zag je ook na de opkomst van het rechts-populisme. NIDA is als emancipatiebeweging en politieke partij een verwezenlijking hiervan in Rotterdam. Onze kleur en frisse wind heeft de raad vooralsnog goed gedaan, al zeg ik het zelf. Er is meer zuurstof voor al die politici bij al die verschillende partijen die graag vanuit hun principes en idealen meer recht willen doen aan de culturele en religieuze diversiteit die een stad als Rotterdam rijk is. En laat mij duidelijk gezegd hebben dat deze politici echt niet alleen bij NIDA zitten! Zelfs met een partij als Leefbaar aan de knoppen worden voorstellen omarmd als ‘Rotterdam, Stad van Compassie’: een committent om waardering voor culturele en religieuze diversiteit in de stad te stimuleren en garant te staan voor respectvolle kennis over diverse culturen en levensbeschouwingen. Stapje voor stapje gaan we het samen doen. Een stevige trap op de kont van een bestuurspartij, als in dit geval de PvdA, is daarbij nodig.

Nourdin El Ouali is politiek leider van NIDA, een op de Islam geïnspireerde Rotterdamse partij.

Lees andere stukken van Nourdin