Djoez 2 van de Koran opent met vers 185 de Ramadan. Naast alle interpretaties van het woord ‘Ramadan’ die we al kennen, is er die van Ibn ‘Arabî: ‘Het verteren van de ziel in het licht van de Ware.’ De Koran geeft gedurende de Ramadan de gelegenheid je open te stellen voor de universele en complete kennis, die het Koranisch intellect wordt genoemd. Het is een gids voor de mensheid tot eenheid [wahdah] die tot het volgende stadium van concentratie leidt. Dit wil zeggen dat je kunt proberen minstens voor een maand allerlei stoorzenders om je aandacht van de Koran af te leiden, buiten te sluiten ten gunste van je eigen binnenwereld. Daarbij worden we gezegend omdat elke keer dat je de Koran leest elk vers een nieuwe betekenis heeft.
Twee punten van aandacht in soera Baqara, vers 185:
1. [Bayyinâti mina’l-Hudâ wa’l-Furqân] wil zeggen: analytische kennis of onderscheidend intellect. Dit onderscheidt zich van het eerder genoemde Koranisch intellect dat een algemene, alomvattende of holistische kennis beoogt.
2. [Faman sjahida minkoemoe’s-Sjahra fa’lyasoemhoe], wil zeggen: ‘Wie van u de aanwezigheid van de Essentie [sjoehoed] ervaart, laat die zich onthouden van enig woord, daad of beweging waarin de Waarheid niet aanwezig is.’
Als klein mensje met veel fouten begin ik te steigeren en te stuiteren als ik dit lees, maar onmiddellijk komt de Liefdevolle mij te hulp en zegt: ‘IK wil het makkelijke voor jou en niet het moeilijke’. Wanneer de ziel zich zwak en onmachtig voelt beschik je juist over de gevoeligheid die nodig is om niet te steigeren, maar om ‘te stijgen’ naar het licht. Vasten maakt zwak, maar ook sterk. We zijn er niet voldoende mee bekend dat de kracht die we voor het bereiken van bepaalde doelen nodig hebben in onze eigen en andermans ogen zwakheid kan zijn. De steen lacht de druppel uit, maar als hij lang genoeg op dezelfde plek druppelt holt hij de steen uit.
‘Ik ben nabij’
Tabari overleverde op gezag van Hasan al-Basrî dat een man aan de profeet vroeg: ‘Is onze God zo dichtbij dat wij in onszelf tot Hem kunnen bidden, of is Hij zo ver weg dat we Hem zelfs schreeuwend niet kunnen bereiken?’ Hierop werd het volgende vers geopenbaard, dat begint met de woorden: ‘En zeg tegen Mijn dienaren die over Mij vragen’ – dat zijn wij: dienaren die over Hem veel vragen hebben en die worden overvallen door de ontroerende woorden:
‘Ik ben nabij. Ik verhoor het gebed van de smekeling als hij smeekt.’
فَإِنِّي قَرِيبٌ ۖ أُجِيبُ دَعْوَةَ الدَّاعِ إِذَا دَعَانِ ۖ
Als Mijn dienaren, die Mij als reisdoel hebben – je reist bewust of onbewust naar Hem toe, niemand kan de tijd stoppen – je vragen stellen over hoe ze Mij kunnen leren kennen, dan openbaar ik je hierbij: ‘Ik ben zeker dichtbij en Ik verhoor het gebed van de smekeling.’
En ja, daarin zijn we allemaal ervaringsdeskundigen. Dat verhoren valt wel eens tegen. Of vallen wij onszelf tegen? Wij maken mee dat Allah zwijgt. Maar dat is een zwijgen waarin Allah Zelf aanwezig is. Hij die Allah lief heeft, stijgt zo boven zichzelf uit, dat hij niet meer zelf het gebed uitspreekt, maar Allah in hem of haar: het goddelijk infuus. Gebruiken we niet Zijn woord in vrijwel elk van onze gebeden?
Een zwijgen waarin Allah evenzeer actief is als de mens:
Zonder dat hij het zich bewust is
Stijgt zijn gebed op…
Omdat hij aan zichzelf ontsteeg,
Spreekt Allah zelf zijn gebed,
Waarbij gebed ook zijn verhoring kreeg.
Dit zijn de woorden van Djalâl’ud-Dîn Rumi en die waarschuwt:
Spreek niet, dat je van sprekers graag wilt horen
wat niet gesproken, niet beschreven worden mag..
Spreek niet;
dat voor jou spreken mag de geest;
trek je, drijvend in Noeh’s ark, terug.
Het is niet alleen de dorstende, zegt Rumi, die naar water zoekt, ook het water zoekt de dorstende. Hij illustreert dat met zijn versregels over iemand die aan zijn gebed gaat wanhopen. Dat doen we allemaal, als wij denken te ervaren dat ons zo vaak herhaalde gebed tevergeefs is. Misschien herken je het innerlijk gegeven antwoord nog niet. Of het antwoord is er, maar je aanvaardt het niet en denkt dat het nooit het goede antwoord kan zijn… Eerst komt bij Rumi nog even die oude tussenfluisteraar aan bod; sjaitân, die ons zegt het bijltje er maar bij neer te gooien:
‘Je roept wel veel, sprak sjaitân vol spot
Waar blijft het antwoord ‘Hier ben Ik’ van God?
Maar komt er een antwoord van de troon? – welnee!
Hoe lang roep je nog ‘O God!’ Stop er toch mee!
Maar dan laat Rumi Allah aan het woord en geeft de betekenis van soera Baqara vers 186, Ik verhoor het gebed van de smekeling als hij smeekt:
Jouw roep ‘Allahoemma – O Allah!’
is Mijn roep: ‘Ik ben hier!’
Jouw smart en smeken bereikt wel degelijk mijn oor,
En al jouw streven om Mij te bereiken –
Dat ik je tot Mij trek, dat is een teken!
Jouw liefdessmart is Mijn genade voor jou –
Hoor in de roep ‘O God’ toch honderdmaal:
‘Hier ben ik!’
Dit is deel 2 van Jouw Dagelijkse Dosis. Iedere dag in de Ramadan schrijft een team van schrijvers een reflectie over de juz’ die praktisch de hele oemmah die dag leest. Alle lezers worden uitgenodigd hetzelfde te doen, en hun eigen reflectie op de juz’ van de dag in de reacties te plaatsen.
2 Reacties op "Ik ben nabij – Juz’ 2"
Prachtig! Geeft weer stof om na te denken. Dank hiervoor
Hoe vaker ik het lees des te meer ik de diepgang ervaar. Wat een simpele maar o zo mooie inzichten… hartelijk dank.